Brabants die is deelbaar
Luuk Lagerwerf - Faculteit der Letteren, Katholieke Universiteit Brabant
Een collega uit Den Bosch vroeg mij in een briefje: ‘Mag ik ook met een boekebon betalen? Die heb ik namelijk nogal wat.’ Toen ik hem later sprak, wees ik hem erop dat het gebruik van die in dit geval geen standaard-Nederlands is. Want dan zou je zeggen: ‘Daar heb ik er namelijk nogal wat van.’ In de plaats van het aanwijzend voornaamwoord die in het Brabants gebruik je een constructie met daar... van en het ‘kwantitatieve er’. Mijn collega was niet onder de indruk. Zijn gebruik van die was toch volkomen regelmatig? Dat kon ik niet ontkennen.
Hoe zit het eigenlijk met dat Brabants die? Het Brabants en het standaard-Nederlands verschillen niet van elkaar in zinnen als 1:
1 | Waarom zoek je naar de boekebonnen? Die heb ik allemaal. |
Duidelijke verschillen treden echter op in de volgende zinnen:
2 | Moet ik met een boekebon betalen? Die heb ik geen. <Brabants> |
3 | Moet ik met een boekebon betalen? Daar heb ik er geen van. <standaard-Nederlands> |
4 | Niet nóg een boekebon. Die heb ik al tien. <Brabants> |
5 | Niet nóg een boekebon. Daar heb ik er al tien van. <standaard-Nederlands> |
Wat is nu de verklaring voor deze verschillen? De Algemene Nederlandse Spraakkunst omschrijft het gebruik van het kwantitatieve er als volgt: ‘Als hoeveelheidsaanduidend woord in deze constructie (zinnen met het kwantitatieve er, LL) komen in aanmerking: telwoorden en de onbepaalde voornaamwoorden enige, enkele, wat, verscheidene, verschillende, ettelijke, genoeg, voldoende, zat, en de meeste op -lei en -hande.’ (blz. 393) In de voorbeeldzinnen waar wel verschil optrad, bepalen geen en tien dat het kwantitatieve er gebruikt moet worden in het standaard-Nederlands. In voorbeeldzin 1 staat het woord allemaal. Dit woord hoort niet in het door de ANS genoemde rijtje thuis. In het standaard-Nederlands is het onmogelijk om het kwantitatieve er samen met allemaal te gebruiken:
6 | Mag ik ook met een boekebon betalen? Daar heb ik er allemaal van. <uitgesloten> |
Als we nogmaals naar het rijtje uit de ANS kijken, zien we dat al deze woorden in hun betekenis één ding gemeen hebben: ze hebben alle betrekking op een eerdergenoemde groep dingen (bijvoorbeeld boekebonnen), en niet op de groep als geheel. Allemaal heeft juist betrekking op het geheel, en hoort daarom niet in het rijtje thuis. In het Brabants speelt dit onderscheid naar deelbaarheid geen rol. Daardoor was in alle voorbeelden het zinsverband met die mogelijk. Het onderscheid naar deelbaarheid is niet altijd even duidelijk. In de volgende voorbeeldzinnen maakt de aanwezigheid van genoeg de die-zin Brabants. Voor nog genoeg geldt echter dat het voorbeeld ook in het standaard-Nederlands acceptabel is.
7 | Mag ik met een boekebon betalen? Die heb ik genoeg. <Brabants> |
8 | Mag ik met een boekebon betalen? Die heb ik nog genoeg. <Brabants en standaard-Nederlands> |
In het nog genoeg-geval lijkt sprake te zijn van een ondeelbaar geheel. Dat we hier met een onduidelijk geval te maken hebben, blijkt uit voorbeeld 9:
9 | Mag ik met een boekebon betalen? Daar heb ik er nog genoeg van. |
Ook de variant met het kwantitatieve er is mogelijk in het standaard-Nederlands. De standaard-Nederlanders zitten dus met een probleem opgezadeld. Voor de Brabanders maakt het niet uit of die naar de gehele groep of naar een deel van de groep verwijst. Die is deelbaar in het Brabants. Hun winst aan duidelijkheid is echter beperkt. Het gaat alleen op voor zinnen met hebben. Ook het Brabants sluit zinnen uit als ‘Waar zijn de boekebonnen gebleven? Die vind ik maar drie.’ Het heeft dus nog niet definitief afscheid genomen van het kwantitatieve er.