● Komma's en bijzinnen
? Ik twijfel vaak over het gebruik van de komma voor die in zinnen als ‘De kinderen(,) die in de tuin speelden, hebben het ongeluk zien gebeuren.’ Hoe zijn de regels ook alweer?
! Zulke zinnen bevatten een bijvoeglijke bijzin (in dit geval: die in de tuin speelden). Bijvoeglijke bijzinnen beginnen vaak met een betrekkelijk voornaamwoord (meestal die of dat). Ze geven extra informatie over het woord of zinsdeel waarnaar dat voornaamwoord verwijst (het antecedent). Vaak is dat een zelfstandig naamwoord (hier: kinderen). Er zijn twee soorten bijvoeglijke bijzinnen: uitbreidende en beperkende. Of u een komma voor de bijzin moet plaatsen of niet, is afhankelijk van het type bijzin.
Een beperkende bijzin geeft informatie die onmisbaar is voor een juiste interpretatie van de rest van de zin. In 1 is de bijzin beperkend:
1 | De kinderen die in de tuin speelden, zagen het ongeluk gebeuren. |
Met die in de tuin speelden geven we aan wélke kinderen het ongeluk zagen gebeuren. Dat waren niet alle kinderen, maar alleen de kinderen die op dat moment in de tuin speelden. Andere kinderen - bijvoorbeeld degenen die binnen speelden - hebben niets gezien. Kortom: een beperkende bijzin bakent nauwkeuriger af waar precies naar wordt verwezen, hij geeft een beperking aan. Vóór zo'n bijzin staat nooit een komma.
Ook een uitbreidende bijzin geeft informatie over het antecedent. Het verschil met de beperkende bijzin is dat deze informatie niet noodzakelijk is voor de interpretatie van de rest van de zin. Voorbeeld 2 bevat een uitbreidende bijzin:
2 | De kinderen, die in de tuin speelden, zagen het ongeluk gebeuren. |
In zin 2 verwijst de kinderen naar een al eerder gedefinieerde groep: de omvang van die groep is bekend. Al deze kinderen hebben het ongeluk zien gebeuren, niet één uitgezonderd. In de uitbreidende bijzin wordt extra informatie gegeven, namelijk dat zij op het moment van het ongeluk in de tuin aan het spelen waren. Aan een uitbreidende bijzin gaat altijd een komma vooraf.
De komma tussen het antecedent en de bijzin zorgt dus voor een belangrijk betekenisverschil.
Het verschil tussen 1 en 2 is goed te horen als je de zinnen hardop voorleest. In 1 is er geen pauze te horen tussen kinderen en die. In zin 2 is dat wél het geval. Bovendien wordt de bijzin in zin 2 - anders dan die in 1 - op een wat lagere toon uitgesproken dan de rest van de zin; deze bijzin kan dan ook worden weggelaten zonder dat de betekenis van de hoofdzin verandert.
Er is een hulpmiddeltje als u twijfelt over deze komma. Als de context toelaat dat u in gedachten ‘de andere... niet/wel’ bij de betwijfelde zin kunt denken, dan betreft het een beperkende bijzin en moet u dus geen komma plaatsen. Lukt dat niet, dan is de bijzin uitbreidend. Een voorbeeld:
3 | De reizigers(,) die niet in het bezit waren van een geldig plaatsbewijs, moesten zich bij de controle identificeren. |
Aanvulling met de andere reizigers niet is mogelijk: het ligt voor de hand dat niet alle reizigers zich hoefden te identificeren. De bijzin is dus beperkend: geen komma voor die.
4 | Onze koningin(,) die gisteren nog op tv te zien was, draagt bijna altijd een hoed. |
Aanvulling met onze andere koningin niet levert onzin op, want we hebben maar één koningin; de bijzin is dus uitbreidend, met een komma voor die.