Eufemismen
Het woord is de boodschapper. Ook deze boodschapper wordt vermoord als hij een slecht bericht overbrengt: voor alles wat er in de samenleving wringt en schuurt, vindt men een ander - minder erg klinkend - woord uit, het eufemisme.
Bij jager denkt de lezer aan dubbelloopsgeweren, loden jassen en een streepje bloed op een donzig vachtje. Daarom hebben voorstanders van de jacht zich herdoopt tot wildbeheerders. En sollicitanten wordt aangeraden om in hun curriculum vitae de periodes waarin ze werkloos waren te omschrijven als ‘zelfstandig’ (de Volkskrant 25-9-1993).
Ambtenaren eufemiseren nog beter. Toen minister Deetman vertrok, had hij een aantal lijken in de kast voor zijn opvolger. Die stonden echter niet te boek als risico's, maar als aandachtspunten (de Volkskrant 29-9-1993). En Rotterdamse ambtenaren die betrokken zijn bij de sociale vernieuwing, spreken niet van zwarte scholen maar van magneetscholen (de Volkskrant 18-11-1993). Dezelfde ambtenaren zetten bedrijven die (ondanks afspraken) geen allochtonen aannemen, niet op een zwarte lijst, maar geven wel-coöperatieve bedrijven een kleurmerk.
Wat moeten we van al die eufemismen denken? Ik vind dat vooral direct betrokkenen recht van spreken hebben. Als die oprecht de voorkeur geven aan een nieuwe eufemistische vorm, moeten de buitenstaanders maar volgen. Stellen donkerhuidigen dus zelf prijs op mensen van kleur, dan hebben ze daar recht op. Deze maatstaf brengt wel met zich mee dat voor mij eufemismen uit de koker van zich ongemakkelijk voelende, enigszins hypocriete lieden, niet zo nodig hoeven.