Onze Taal. Jaargang 63
(1994)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd■ Menen ook ‘denken’
| |||||||||
■ Afbakken is halfbakken
| |||||||||
[pagina 170]
| |||||||||
Ik heb Wagons-Lits te Amsterdam om inlichtingen verzocht omtrent het volgens mij halfbakken gebruik van het woord in kwestie. De directiesecretaris van deze organisatie meldde mij in een brief onder meer het volgende: ‘Elke dag bakken wij in onze keukens wel degelijk de broodjes die wij serveren in de trein, af. Het gaat hier namelijk om halffabrikaten die wij van onze leverancier ontvangen. Naar onze mening betekent dit “ten einde bakken”.’ Blijkbaar is het woord afbakken in de betekenis ‘het bakproces voltooien’ in opmars. Dat wordt ook bewezen door een grote advertentie voor AH-weekendbroodjes ‘die u zelf nog even moet afbakken’. | |||||||||
■ We gaan gaan gaan
| |||||||||
■ Unheimisch
| |||||||||
■ Pseudo-ontleningen
|
• | autocross staat in de OED2 in onze betekenis. Het Engelse stock-car racing, volgens Van der Sijs de Engelse term voor wat wij autocross noemen, is iets heel anders, ook bij ons namelijk ‘racen met verbouwde standaardautomobielen (stock is hier: “uit voorraad”) op een vlakke (hindernis)baan, vaak een circuit in een stadion’. |
• | all risks (toegegeven, mét de extra -s) staat in OED2: ‘all risks, applied attrib. to a type of comprehensive insurance’ (‘attributief gebruikt voor een type veelomvattende verzekering’), en betekent globaal hetzelfde als bij ons. Een gewoon leenwoord dus. |
• | gin-tonic komt ook in een andere grote taal voor: het Frans. En opnieuw moeten we aannemen dat wij het van de Fransen hebben, en niet andersom. Een Frans leenwoord dus. |
• | secondant zou volgens Van der Sijs in het Frans second heten - het mag zo zijn, maar in de Petit Robert staat het niet. Dat boek geeft als een van de betekenissen van témoin (‘getuige’) ‘degene die de omstandigheden van een duel regelt’, ofwel een secondant. Waarschijnlijker is het dat ons secondant is ontleend aan het Duitse Sekundant, en daarmee is het gewoon een Duits leenwoord. |
Het is merkwaardig dat Van der Sijs niet zelf op mijn derde criterium is gekomen, want ze geeft autocoat als Nederlands pseudo-Engels, terwijl ze het later ook als Frans pseudo-Engels geeft. Wat ligt er meer voor de hand dan dat het Nederlands het uit het Frans heeft ontleend? Immers, in de dagen dat deze kledingstukken gangbaar waren, was de invloed van het Frans op het Nederlands veel groter dan die van het Engels.
■ Wat boeit mij dat!
Anneloes Rademaker - Århus, Denemarken
Ik heb een kleine aanvulling op de taalergernis van P.A. Buitenhuis uit Apeldoorn over het gebruik van boeien, in het aprilnummer. Of je het nou ergerniswekkend vindt of niet, er is in de waargenomen uitroep inderdaad sprake van ‘een vorm van creatief taalgebruik’. De uitdrukking Wat boeit mij dat! die
P.A. Buitenhuis is opgevallen, heb ik minstens drie jaar geleden al geregeld horen bezigen. Deze uitroep om onverschilligheid uit te drukken is eigenlijk een niet onlogische omvorming van Het kon mij niet boeien (wat oorspronkelijk toch betekent: ‘het pakte me niet, ik kon mijn aandacht er niet bijhouden’). Vervolgens is deze uitspraak (onterecht) geïnterpreteerd als ‘het interesseerde me niet’. De zin is echter zó gelijkvormig aan de ook door Buitenhuis genoemde varianten om onverschilligheid uit te drukken (het kan me niet schelen, verdommen, bommen), dat het kan me niet boeien de betekenis ‘het kan me niet schelen, dat interesseert me niks’ heeft gekregen. Vanzelfsprekend vloeien uit de uitdrukking afleidingen voort als het boeit me niet, wat kan mij dat boeien, wat boeit mij dat! Een andere toepassing is dat boeit niet in de betekenis ‘dat geeft niet, dat dondert niet’.
■ Moedertaalmasochiste
I. Planken-van Dam - Rotterdam
Ik wens als Nederlandse-taalgebruiker door professor Paardekooper (in het artikel ‘Ondertiteling is culturele collaboratie’) niet betiteld te worden als moedertaalmasochiste. Dit slechts omdat ik het uitgesproken walgelijk vind specifieke stemmen als die van bijvoorbeeld Roger Moore of Marlon Brando in een film te horen vernielen door een vertaler met een volkomen ander stemgeluid, die zijn rol op een toneeltoontje opdreunt.
■ Ondertiteling [1]
Joost N. Andriessen - Breda
Het artikel ‘Ondertiteling culturele collaboratie’ in Onze Taal van april 1994 gaf mij aanleiding tot een reactie. Toen ik zes jaar was, werden door roodvonk mijn beide oren beschadigd, waardoor ik slechthorend werd. Tussen mijn 17de en 20ste jaar ging ik menigmaal in Amsterdam naar ‘de Royal’, een bioscoop aan de Nieuwendijk. Sindsdien ben ik dankbaar dat ik niet in een land woon dat films nasynchroniseert.
Ook als tv-kijker prijs ik mij gelukkig met de ondertiteling van niet-Nederlandstalige uitzendingen. En ik voel mij bij heel wat Nederlandstalige uitzendingen een achtergestelde, wensend dat ook die waren ondertiteld. Onlangs keek (en luisterde) ik - waarom heet het toch uitsluitend tv-kijken? - naar een aflevering uit de serie ‘Medische missers’. Een patiënte vertelde - al lopend door een stil landschap - over de gevolgen van wat achteraf een overbodige ingreep bleek te zijn geweest. Aan haar lange monoloog was achtergrondmuziek toegevoegd, waardoor de verstaanbaarheid voor slechthorenden ten zeerste werd gehinderd en mijn verlangen naar ondertiteling danig werd gestimuleerd. Te meer daar de vertelster wandelde, waardoor ook liplezen niet mogelijk was. Mijn ervaring is dat ‘spraakafzien’ of liplezen van groot ondersteunend belang is.
De vergrijzing zal leiden tot een toenemend aantal slechthorenden. Dat vraagt om ondertitelen van steeds meer tv-uitzendingen, en ook doven zullen daarvan profiteren.
■ Ondertiteling [2]
S.J. Vermeulen-Brauckman - Prilly, Zwitserland/Grasse-Plascassier, Frankrijk
Gewoonlijk houd ik mij op in twee gebieden waar de Franse taal gesproken wordt. Op het punt van ‘taal’ is er tussen Frankrijk en Zwitserland een groot verschil. Aan de ene kant zijn daar de Zwitsers, die - gewend als zij zijn aan meertaligheid in eigen land - zeer tolerant en meegaand zijn waar het andere talen betreft. Aan de andere kant de Fransen, die het bestaan om een minister te hebben die met alle middelen probeert de Franse taal ‘zuiver’ te houden. Zelfs een toets op het schakelbord waar out op staat, moet worden vervangen door arrêt.
's Winters zijn wij meestal in Frankrijk. De lange winteravonden brengen we niet voor de tv door: we zijn rasechte lezers. Maar er is nóg een reden waarom we dikwijls teleurgesteld het toestel uitzetten, hoe graag we een programma ook zouden willen zien: die afschuwelijke nasynchronisatie. Het is niet waar wat Paardekooper zegt, dat die techniek ‘bewonderenswaardig volmaakt’ is. Het is een treurigmakend broddelwerk. Je ziet een flegmatieke Engelsman - neem nou Hopkins - die met rustige stem een kalmerend grapje te berde brengt. En wat hoor je? Een Franse kraai, van snap-snap-snap. Te vlug, te hoog van toon en de dubbelzinnigheid in de grap is de vertaler volkomen ontgaan. Door dat verfransen van woord en geluid verdwijnt de ‘muziek van de film’. Het is geen Engelse film meer, maar het is ook geen Franse, daarvoor zijn de beelden en de situaties te zeer als Engels herkenbaar.
Neem zo'n lange, luie, Russische film, waarin je - als je de originele versie ziet en hoort - geboeid luistert naar de zingzang van die enkele woorden. Ze onderstrepen de sfeer van de film. Wat hoor je in Frankrijk? Een nerveuze, schetterende vrouwenstem, die je door het geluid alleen al afleidt en je verhindert je te concentreren. Of kijk eens naar programma's waarin een bekend staatshoofd wordt geïnterviewd. Zulke nagesynchroniseerde interviews zijn lachertjes, omdat er geen eerbied is voor het eigene en persoonlijke van de geïnterviewde; hij zit voor gek met dat ding in zijn oor.
Ik zou in tegenstelling tot Paardekooper dan ook niet willen spreken van culturele collaboratie, maar eerder willen zeggen: ‘Ondertiteling is eerbied voor andermans cultuur.’
■ Wie kiest of kiezen?
mr. J.N. Looijenga - Zaandam
In hun beschouwingen naar aanleiding van de taalkwestie ‘De NS heeft of hebben’ gaan de Taaladviesdienst (januarinummer), Jo Wasserman (aprilnummer) en Ina Klaassen (juninummer) ervan uit dat de Eerste-Kamerleden worden gekozen door provinciale organen (Gedeputeerde Staten, Provinciale Staten). Dat is niet juist. De leden van de Eerste Kamer worden namelijk gekozen door de leden van Provinciale Staten, dus door personen. Zij brengen individueel hun stem uit door het witte stipje rood te maken. Dus: Provinciale Staten kiest zijn griffier, maar Provinciale staten kiezen de senaat.