● Dialectsprekers beter af
Nederlands is geen gemakkelijke zangtaal. De g is een moeilijke klank omdat hij niet stemhebbend is. Hij onderbreekt de klankstroom en daarmee ook de emotionele stroom van het lied. In een regel als “De geur van schraal bier” zijn die g's echte killers.
Klinkers als e, i, u en ij maken het moeilijk de melodie vloeiend te houden. Vooral de ij is een probleem: als je die goed uitspreekt, klinkt hij als èè-î, met een korte i aan het eind. De uitspraak “èè-ie” klinkt artificieel, waardoor het moeilijker wordt het gevoel te laten meestromen. Wat dat betreft zijn artiesten die van huis uit een zangerig dialect spreken (Amsterdammers, Westfriezen, zuiderlingen zoals Frank Boeijen) beter af. Van hen accepteert de luisteraar veel meer. Met ABN kom je bijna niet weg; het is heel moeilijk een eerlijke Nederlandse klank te produceren.
Tekstschrijvers zouden meer op de klanken moeten letten. Maar ook de componist is belangrijk: die zou er iets van moeten zeggen als een tekstdichter een regel opschrijft als “Hij is geil op mij”, met al die ij's. In Amerika werken schrijvers en componisten veel meer samen, denk aan Rodgers en Hammerstein. Bij ons heb je, afgezien van Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink, weinig van die koppels. Kortom, tekstdichters moeten weten wat ze doen en goed overleggen met de componist. Samen kunnen ze dan naar de juiste woorden zoeken.’