● Gemeenplaatsen verboden
Van jongs af werd Guimarães Rosa geobsedeerd door taal. Uit hartstochtelijke liefhebberij wierp hij zich op de studie van vreemde talen, waarvan hij er een stuk of veertien zou hebben beheerst, inclusief Hongaars en Hindi. Als plattelandsarts in het Braziliaanse binnenland noteerde hij geestdriftig de merkwaardige woorden, uitdrukkingen en zinswendingen van de analfabete bevolking. Hij verbaasde zich over de poëtische kracht, rijkdom en natuurlijkheid van hun niet door schoolse kennis gepolijste taal. De beschaafde mens, geconditioneerd door de conventies van een aangeleerd taal- en denksysteem,
Rosa liet zich inspireren door de taal van kinderen, ongeletterden en zotten
was volgens Rosa ‘onverbeterlijk vervreemd van de belangrijkste dingen’ en besefte niet meer dat ‘alles het uiteinde van een mysterie is’. De taal had haar contact met de poëzie en de magie van het bestaan verloren. ‘De grammatica en de zogeheten filologie zijn uitgevonden door mensen die de poëzie haatten’; ‘De gemeenplaats moet de toegang worden ontzegd’; ‘Wij hebben nieuwe woorden nodig!’
Rosa voegde de daad bij het woord. Hij zette de schoolgrammatica overboord en liet zich inspireren door de gesproken taal van kinderen, ongeletterden en zotten. (‘Niemand is gek. Of anders iedereen.’) Zij werden de hoofdpersonen in zijn prachtige vertellingen. Via hun mond gaf hij de taal haar poëtische zeggingskracht en creatieve vrijheid terug.
Hij strooide met regionalismen, archaïsmen en barbarismen, knipte woorden in stukken om daarmee nieuwe combinaties te maken, stoeide met voor- en achtervoegsels, verhaspelde en verzon spreekwoorden, gooide de woordvolgorde door elkaar, bezondigde zich aan contaminaties, pleonasmen en tautologieën, buitte spreektalige onvolkomenheden (stopwoorden, versprekingen, onafgemaakte zinnen) uit en liet zijn taalbouwsels bovendien op allerlei manieren rijmen.