■ Nasynchroniseren of ondertitelen?
Ed Kerkman - Zandvoort
In het aprilnummer doet Peter Burger op blz. 72 verslag van een congres over vertalen. Vooral de vraag ‘ondertitelen of nasynchroniseren?’ kwam daarin aan de orde. Vanaf het moment dat de film begon te spreken - in Nederland in 1929 - maken mensen zich druk over de manier waarop films worden vertaald. Curieus is dat de argumenten die men in de jaren dertig gebruikte, niet veranderd zijn. Hoeveel waarde moeten we hechten aan de beweringen op het congres? Weinig.
Professor Paardekooper keek een paar maanden naar de Franse en Duitse tv en komt tot de conclusie dat de nasynchronisatietechniek ‘bewonderenswaardig volmaakt’ is en dat je commerciële films voor ‘debielen’ daarom net zo goed kunt nasynchroniseren, omdat de woorden hierin toch niet van belang zijn. Alsof de mate waarin het gesproken woord een rol speelt, iets zegt over de kwaliteit van de film.
Je kunt net zo goed het omgekeerde verdedigen: voor films waarin het woord van ondergeschikt belang is, is ondertiteling geschikt, terwijl je films waarin het gesproken woord centraal staat, beter kunt nasynchroniseren. In bepaalde opzichten is ondertiteling namelijk een beperkte techniek. De oorspronkelijk uitgesproken tekst moet bijvoorbeeld met zo'n 40% worden ingekort. Daarbij gaan onvermijdelijk een hoop nuances verloren. In een nasynchronisatie kun je daarentegen vrijwel alles vertalen.
Volgens Paardekooper kiezen Nederlanders voor ondertiteling omdat ze zo graag vreemde talen horen. Een onzinnige bewering: Nederlanders ‘kiezen’ helemaal nergens voor. Als er ooit al van een keuze sprake is geweest, dan werd die begin jaren dertig gemaakt, toen de geluidsfilm de zwijgende film verving. In die tijd bestond er in Nederland - zo blijkt uit onderzoek - eerder een voorkeur voor nasynchronisatie. Maar we hadden pech: nasynchronisatie was veel te duur voor de relatief kleine Nederlandse markt, en dus werd er ondertiteld. Dat bleek snel te wennen: Nederlanders ontwikkelden zelfs een uitgesproken voorkeur voor ondertiteling. Overigens zijn de Duitsers, Italianen en Spanjaarden op dezelfde manier gewend geraakt aan nasynchronisatie.
Nasynchronisatie is nog steeds erg prijzig (tot meer dan tien keer zo duur als ondertiteling). Dat is een van de belangrijkste redenen dat traditionele ‘nasynchronisatielanden’ steeds vaker gaan ondertitelen: het aantal uitgezonden tv-programma's neemt in ons digitale-communicatietijdperk zo sterk toe dat het eenvoudigweg niet meer te betalen is om alles na te synchroniseren.
José Lambert is van mening dat nasynchronisatie past bij een protectionistische cultuurpolitiek: je zou er de taal zuiver mee houden. Je kunt echter net zo goed beweren dat juist ondertiteling de cultuur beter ‘beschermt’ tegen invloeden van buitenaf. Ondertitels benadrukken juist de culturele en talige afstand, terwijl nasynchronisatie het gemakkelijk maakt om de ‘vreemde’ cultuur (ingebouwd in de visuele en narratieve component van de film) in de eigen cultuur te incorporeren. Ter illustratie: toen Larry Hagman, de acteur die J.R. speelde in Dallas, Italië bezocht, konden veel Italianen niet geloven dat Hagman werkelijk J.R. was. De echte J.R. had een heel andere stem en sprak vloeiend Italiaans!
Karel Dibbets' vierde stelling bij zijn proefschrift De sprekende film (1993) luidt: ‘Ondertiteling bevordert de culturele identiteit meer dan nasynchronisatie.’ Wie zal het zeggen?
Lambert wijst er ten slotte ook nog op dat ondertitels kinderen helpen bij het leren lezen, en dat ze multiculturisme bevorderen. Dat laatste valt in de categorie ‘loze en onbewijsbare beweringen’, en het eerste is nog steeds niet bewezen. Ondertitels lezen zal heus wel ergens goed voor zijn, maar dan nog: zijn achtjarige Vlaminkjes, Finnetjes en Portugeesjes op de een of andere manier leesvaardiger dan achtjarige Waaltjes, Fransoosjes en Zwitsertjes? Als dat niet zo is, is het effect van ondertiteling in de praktijk in ieder geval verwaarloosbaar. Tegenover de hypothetische leeswaarde kun je een net zo hypothetische kijk- of luisterwaarde stellen: welke specifieke vaardigheden doe je op als je van jongs af aan naar nagesynchroniseerde films hebt gekeken, en je dus niet 30% van de perceptie aan lezen hoeft te besteden?
Als we de Paardekoopers en Lamberts moeten geloven, zijn we in ons denken over ondertiteling en nasynchronisatie in zestig jaar geen stap verder gekomen. Maar gelukkig is onze kennis over dit onderwerp in werkelijkheid heel wat geavanceerder dan de pseudowijsheden van sommige ‘deskundigen’ doen vermoeden.