Het proefschrift van Ad Backus
Nederturks
Peter Burger
‘Babama bir smoes verzinnen yaptik, schoolfeestje var diye.’ Zomaar een zin uit zomaar een gesprek van een paar Turkse meisjes ergens in Nederland: ‘Voor mijn vader hebben we een smoes verzonnen, we zeiden dat er een schoolfeestje was.’ Nederturks? Turklands?
Het taalgebruik van migranten is voor taalkundigen een wetenschappelijk goudmijntje. Aan de Tilburgse KUB studeert zelfs een hele vakgroep, Taal en Minderheden, op tweetaligheid en tweedetaalverwerving. Een van de jonge onderzoekers die hier werken, is Ad Backus (29), die sinds 1991 onderzoekt hoe Turkse jongeren onder elkaar afwisselend Turks en Nederlands gebruiken. En waarom - ze zouden toch onderling ook Turks kunnen spreken? Betekent het dat ze beide talen maar half beheersen?
Backus bestudeert, in vaktermen, codewisseling. De zin waarmee dit stuk begint, komt uit het materiaal dat hij verzamelde door een paar groepjes Turkse jongeren een cassetterecorder mee te geven om hun eigen gesprekken op te nemen.
Backus verdeelt zijn 24 informanten in drie groepen. Recente immigranten - in het onderzoek meisjes van rond de twintig, die twee of drie jaar geleden naar Nederland zijn gekomen om met een Turkse jongen te trouwen - spreken onderling Turks. Ook bij de ‘tussengeneratie’ - met de ouders meeverhuisd toen ze een jaar of acht waren - is het Turks dominant. De Turken die in Nederland geboren zijn, de tweedegeneratie-Turken, spreken ten slotte Turks en Nederlands als moedertaal.
De recente immigranten spreken onder elkaar een Turks dat doorspekt is met Nederlandse woorden als pauze, school en nieuwkomers (de naam van de cursus die ze volgen). Die Nederlandse Fremdkörper vullen vooral gaten in de taal op en worden met Turkse uitgangen aangepast aan de grammatica van de moedertaal:
- | Geldiğimde iki ay nieuwkomers'a gittim. |
- | Twee maanden nadat ik aankwam, ging ik naar de nieuwkomers. |