● Media-oorlog
Wereldvreemd, zo noemden veel critici de taalgeleerden van de commissie. Wat de commissieleden in ieder geval onderschat hebben, is de invloed van de publiciteit. Terwijl zij regels ontwierpen en woorden telden, konden spellingconservatieven als G.C. Molewijk en Benno Barnard hen in de media ongestoord afschilderen als dolgedraaide spellingveranderaars.
De commissie heeft de jongste spellingstrijd voor een belangrijk deel verloren in de media, waarin tegenstanders van de voorstellen het hoogste woord voerden. De discussiemiddelen waren niet altijd even fijnzinnig: ‘Veel neerlandici dienen in het water te worden geworpen’ (Benno
De opdrachtgevers van toen, die ook de critici van nu zijn, hebben gekregen waar ze om vroegen
Barnard); ‘irrationele heilsverwachtingen van dweepzieke gekken’ (Rudy Kousbroek); ‘Pleurt op met die commissie’ (Remco Campert).
De meeste commentatoren kenden het rapport niet (dat kon ook niet: de volledige versie ligt pas deze zomer in de winkel). Daardoor ontstonden vertekeningen: zoals odeklonje het sjibbolet was van de spellingstrijd rond 1970, vatte nu sjampanje alle verschrikkingen van de voorstellen samen - maar in werkelijkheid had de commissie champagne juist voorgedragen als uitzondering.
Zowel voor- als tegenstanders van de wijzigingen probeerden hun gelijk te halen met vergelijkingen. De auteur Benno Barnard, die in de opwinding rond de nieuwe voorstellen kon uitgroeien tot een veelgevraagd spellingspecialist, schreef: ‘In wiskunde was ik veruit het domste jongetje van de klas, maar ik heb nog nooit gehoord van een commissie van wiskundigen die een voorstel indiende om de stelling van Pythagoras te vereenvoudigen.’ (NRC 16-12-1993) Nee, allicht niet: een wiskundige stelling berust, in tegenstelling tot spelregels, op meer dan betrekkelijk willekeurige afspraken.
De taalkundige Hans Bennis greep ook naar een vergelijking om Barnard van repliek te dienen, die eraan hecht dat gynaecoloog de Griekse rol in de westerse cultuurgeschiedenis blijft weerspiegelen. ‘Het doet mij denken aan iemand die een Engelse auto koopt en dan wil dat het stuur rechts zit, zodat hij er telkens aan wordt herinnerd dat de auto van Engelse oorsprong is. Dat deze plaats van het stuur in Nederland zeer onhandig is en dat we de plaats van het stuur niet nodig hebben om de oorsprong van de auto te kunnen bepalen, dringt niet tot hem door.’ (NRC 15-2-1994)
Maar ook de argumentatie van de commissieleden was niet altijd even zuiver. Zo betoogden Zuidema en Neijt in de Volkskrant (26-2-1994) dat een consistente spelling het aanzien van het Nederlands zou verhogen (toch is inconsistentie voor het Engels geen belemmering geweest om een wereldtaal te worden) en beter te hanteren is voor computers (maar een spellingchecker kijkt gewoon naar een woordenlijst). Zuidema en Neijt eindigen hun bijdrage met ‘Wat ons betreft kan de discussie beginnen.’
Maar in feite was de discussie toen al gesloten: de polemiek was een achterhoedegevecht. Aan het standpunt