| |
| |
■ Welke die [1]
Drs. I. Suasso - oud-lerares Nederlands, Best
In de februari/maart-aflevering van ‘Vraag & antwoord’ kwam ik de volgende voorbeeldzin tegen: Deze brieven zijn hetzelfde als die die ik gisteren van je ontving. Ik ben het met de Taaladviesdienst eens dat de opeenvolging van twee die's beter vervangen kan worden door die welke, en ook met de opmerking dat het tweede die (of welke) gewoon weggelaten kan worden.
Toch klopt er iets niet, en dat ligt aan de voorbeeldzin zelf. Die zou mijns inziens moeten luiden: Deze brieven zijn gelijk aan die die ik gisteren van je ontving.
En dan nog klinkt de zin stijf. In de praktijk zal de ene persoon tegen de andere zeggen: Deze brieven heb ik gisteren al van je gekregen.
| |
■ Welke die [2]
Drs. P.A. Meijer - Amsterdam
Op blz. 34 van nummer 2/3 geeft de Taaladviesdienst een advies voor de keuze tussen welke en die. Als aanvulling daarop wil ik het volgende opmerken. Niet alleen in geval van het voorzetsel zonder geven we de voorkeur aan welke. De Nederlandse Grammatica voor Anderstaligen (Fontein & Pescher-ter Meer, NCB 1985) geeft een lijst van voorzetsels in combinatie waarmee beter welke gebruikt wordt (§ 479): behalve, gedurende, jegens, krachtens, omstreeks, ondanks, niettegenstaande, sedert, sinds, rondom, tijdens, vanwege, volgens, wegens, zonder.
Een oppervlakkige observatie leidt tot de conclusie dat dit ook juist de voorzetsels zijn die nooit in combinatie met een werkwoord een samengesteld werkwoord (zoals opbellen, doordraaien, enz.) kunnen vormen.
| |
■ Nederlands in Vlaanderen
J.H. Broers - Den Haag
In het januarinummer van Onze Taal trof ik op blz. 12-14 een artikel aan onder de titel ‘In Vlaanderen Vlaams’, een interview met Charles Vanderhaegen over zijn opvattingen op taalgebied. Met zijn opvattingen ben ik het gedeeltelijk oneens. De heer Vanderhaegen heeft volkomen gelijk wanneer hij stelt dat er in grote delen van Vlaanderen anders wordt gesproken dan in Nederland. Hij leidt daaruit echter af dat men in Vlaanderen een andere ‘taal’ spreekt, en dat men dus een duidelijk onderscheid zou moeten maken tussen twee talen, Vlaams en (Noord-)Nederlands. In het artikel wordt de vraag gesteld ‘Welk Nederlands?’, en ik zou dit nu willen voortzetten met de vraag ‘Welk Vlaams?’. ‘Het Vlaams’ valt uiteen in diverse ‘talen’, want in Hasselt spreekt men nu eenmaal anders dan in Kortrijk. Wat zouden de nor- | |
| |
men voor zo'n Vlaamse taal moeten zijn? Waarschijnlijk zou het een soort van gemiddelde van de variëteiten moeten zijn, dus een taal die niemand spreekt...
In Nederland wordt evenmin overal dezelfde taal gesproken. Enige tijd geleden was ik met vakantie in het zuiden van Limburg; de eigenaar van het hotel praatte met het personeel en met enkele dorpsgenoten: ik heb van die gesprekken niets verstaan, zelfs niet begrepen waarover men sprak. Zou het daarom verantwoord zijn van verschillende talen te spreken? Welnee!
In elk taalgebied is sprake van verschillende dialecten (of talen). Het Frans wordt in de diverse streken van Frankrijk verschillend uitgesproken (vaak nauwelijks voor een andere Fransman verstaanbaar), en in de Franssprekende delen van België en Zwitserland worden uitdrukkingen gebruikt die men elders niet begrijpt of zelfs fout acht.
Toch is er in die landen een standaardtaal. Waarom zouden er in Nederland en Vlaanderen opeens verschillende regels moeten gelden? Laten we blij zijn dat we van de vroegere, van plaats tot plaats verschillende talen af zijn! Dat zowel in Nederland als in Vlaanderen het Nederlands als algemene taal geldt, is een goede zaak, ook al wordt dat Nederlands nergens zuiver gesproken. Doen wij dit niet, dan valt onze taal uiteen in een grote reeks van talen en taaltjes, elk gesproken door een betrekkelijk klein aantal mensen, en vaak nauwelijks voor elkaar verstaanbaar.
Bij zo'n verscheidenheid aan Nederlandse talen wordt het vanzelfsprekend belangrijk, en min of meer logisch, een vreemde taal (het Engels?) als algemene voertaal (lingua franca) te gaan gebruiken. De verschillende ‘talen’ die de heer Vanderhaegen voorstaat, verworden dan tot een folkloristisch gebruik.
| |
■ De eerste bromfiets
Bas Roodnat - Tricht
In het artikel ‘Taal en merk - merk en taal’ van prof. mr. Ch. Gielen (nummer 2/3) wordt de fabrikant van de Solex opgevoerd als bedenker van het woord bromfiets. Ik meen een andere bron voor dit aardige, beeldende woord te kunnen aanwijzen, namelijk wijlen Gerton van Wageningen, in de jaren vijftig redacteur van dagblad Het Parool in Amsterdam. Ik werkte in die jaren ook bij Het Parool, als collega van Van Wageningen.
De lichtgemotoriseerde fiets kwam op de markt met de Solex als koploper. In de pers verschenen artikelen met onder meer als onderwerp de juridische status van het rijwiel met hulpmotor, waarvan bijvoorbeeld niet vaststond of het op de rijweg thuishoorde of ook tot de fietspaden toegelaten mocht of moest worden. De berichten hierover moesten uiteraard gekopt worden, voorzien van een opschrift. Welnu, voor een krantekop was de aanduiding rijwiel met hulpmotor te lang, te onhandig en vooral ook te saai. Gerton van Wageningen, die behalve journalist een in zijn tijd succesvol tekstdichter was en ook anderszins druk was met taal, heeft toen zeer bewust het woord bromfiets bedacht. Ik herinner me de gesprekken die daarover op de redactie werden gevoerd nog heel goed. Het woord Solex, hoe kort en geschikt voor koppen ook, mocht niet worden gebruikt, omdat er dan gratis reclame voor zou worden gemaakt.
Ik vind dat Gerton van Wageningen er postuum recht op heeft als taalverrijker te worden gewaardeerd.
| |
■ Onuitsprekelijk
Ad Foolen - taalkundige, Nijmegen
In Onze Taal van februari/maart wordt verslag gedaan van het congres over namen. In het verslag over de afsluitende forumdiscussie lees ik: ‘Iemand meldde dat een vriend Flip Paard heet. Zo'n naam is onuitsprekelijk’ (blz. 63). Of het nu voorzitter Dolman was die deze naam onuitsprekelijk vond, de vraagsteller of wellicht de verslaggever wordt niet duidelijk. In ieder geval is duidelijk dat hij of zij onuitspreekbaar bedoeld heeft. Van werkwoorden kun je bijvoeglijke naamwoorden maken door -lijk of -baar achter de stam te zetten, en ook kun je er nog on- aan het begin aan toevoegen: verkiezen, (on)verkiesbaar, (on)verkieslijk. De betekenis van deze afleidingen ligt vaak dicht bij elkaar (is er verschil tussen onvermijdelijk en onvermijdbaar?) maar even zo vaak verschillen ze subtiel in betekenis. Naar mijn indruk heeft daarbij de afleiding met -baar steeds de letterlijke betekenis ‘(niet) ge-X-d kunnende worden’, terwijl de afleiding met -lijk vaak een abstractere, evaluatieve of expressieve betekenis heeft; vergelijk onder andere onvergelijkbaar-onvergelijkelijk, onvergeetbaar-onvergetelijk. Gevoelens kunnen onuitsprekelijk zijn (een onuitsprekelijke afkeer van iets hebben), namen kunnen daarentegen alleen onuitspreekbaar zijn.
| |
■ Het vak van vertaler
Antoinette Broek - vertaalwetenschapper, juridisch vertaler en gerechtstolk, Den Haag
In het artikel ‘Vertalers zijn wisselaars aan de grens tussen twee talen’ (nummer 12 1993) laat Peter Burger de heer Verstegen aan het woord over de taak van de vertaler en de ‘pretenties’ van de vertaalwetenschap. Ik voel me gedwongen te reageren, en wel in het voordeel van de vertaalwetenschap. De vertaalwetenschap heeft objectieve criteria ontwikkeld voor de beoordeling en de (broodnodige) verbetering van de kwaliteit van vertalingen.
Volgens Verstegen is het verwarrend en onwaar als je zegt dat je pulque (een Zuid-amerikaans drankje) best met jenever kunt vertalen. Hierdoor zou de indruk kunnen ontstaan dat het de vertaalwetenschap om het aanleren van trucjes te doen is. Maar zij beoogt precies het tegenovergestelde door aan te tonen wanneer en waarom die vertaling mogelijk is. Zo is het in een sfeertekening goed mogelijk om pulque te vertalen met borreltje, zodat ook de Nederlandse lezer het woord in verband zal brengen met gezelligheid. In een informatieve tekst daarentegen is een verklarende vertaling als pulque, een soort jenever op zijn plaats.
Verstegen kraakt even later Vertaling en Origineel af, het proefschrift van Van Leuven-Zwart. Zij zou problemen hebben beschreven die heel gemakkelijk tot grammaticaal probleem gereduceerd zouden kunnen worden. De verdienste van Van Leuvens proefschrift bestaat nu juist daarin dat zij aantoont dat grammaticale categorieën een functie kunnen hebben die verder reikt dan het taalsysteem. De verleden tijd en de voltooide tijd bijvoorbeeld worden in de grammatica beschreven als vormen die gebruikt worden om een bepaalde tijd uit te drukken. Wat echter niet bekend was, is het feit dat door het gebruik van bepaalde tijdvormen ook een literair effect bereikt kan worden, zoals het scheppen van afstand. Een vertaler die deze functie niet onderkent, brengt verschuivingen, een begrip dat Van Leuven-Zwart hanteert, teweeg. De werking van de doeltekst op de lezer is anders dan de schrijver van het origineel beoogd heeft.
En dan het probleem van de onvertaalbare woordspelingen. Verstegen wil een dergelijke woordspeling niet vervangen door een geheel andere woordspeling op een plaats verderop in de tekst. Toch is juist dát de oplossing die al in 1971 door ver- | |
| |
taalwetenschappers werd aangereikt, om zowel de betekenis als het effect te handhaven.
In het interview wordt ook enige aandacht besteed aan Verstegens proefschrift, waarin hij rapporteert over zijn onderzoek, dat neerkomt op de beoordeling van de vertaling van tekstfragmentjes. Als Verstegen wél kennis had genomen van de resultaten van vertaalwetenschappelijk onderzoek, dan had hij kunnen weten dat je tekstinhoud en de weergave daarvan in een andere taal niet aan de hand van tekstfragmentjes kunt onderzoeken. De betekenis van een woord of tekstdeel is namelijk in hoge mate afhankelijk van de context waarin deze fungeren.
Meningen als die van Verstegen zijn helaas wijd verbreid. Het vak van vertaler zou, in tegenstelling tot alle andere vakken die men aan een universiteit kan leren, geen methodische werkwijze op grond van wetenschappelijke inzichten vereisen. Dat is een grote misvatting, die tot gevolg heeft dat het vak van vertaler onderschat wordt.
| |
■ Uitspraakverschil bij o
H.W. Hammer - Huissen
Op blz. 18 van het januarinummer geeft Marianne Overspel een overzicht van uitspraaknotaties voor de nieuwe Woordenlijst, met daarin voor de korte o de voorbeelden rot, hoi en goh, alle genoteerd met o.
Op het bekende leesplankje staat op de o van het woord bok een accent aigu voor de scherpe klank (bòk) en op de o van hok ontbreekt deze. Er was - en is - uitspraakverschil tussen de o's in deze woorden; ook nu nog kent men naast slòf bijvoorbeeld stok, naast bòm lok. In de uitspraaklijst van de Woordenlijst kom ik notaties voor dit verschil in uitspraak niet tegen. Ook ontbrak mijns inziens een notatie voor de eerste e in kerel, wereld, merel en dergelijke, die veel meer neigt naar een lange i dan naar een ee.
| |
Naschrift
Marianne Overspel
Op onze oproep om commentaar te geven op de uitspraaknotatie voor het Groene Boekje hebben we veel reacties gekregen. Verschillende briefschrijvers reageerden op de uitspraak zelf. Deze vond men soms niet gedetailleerd genoeg. Bijvoorbeeld het woord merelnest: de eerste e hiervan klinkt meer als de i in pit, maar dan langgerekt. Toch geven wij dit niet weer, want het gaat hier om een voorspelbare en automatische verkleuring van een klank. De uitspraak in het Groene Boekje dient volgens ons alleen om de spelling te verduidelijken; het is geen uitspraakgids.
Sommige briefschrijvers vonden de notatie niet duidelijk, en gaven alternatieven. Als alternatief voor [a-n-aa] wordt bijvoorbeeld [an-na] gesuggereerd. Nadeel van deze weergave is dat er ten onrechte een dubbele n in de uitspraak gesuggereerd wordt. Ook de notatie van de buitenlandse klanken vond men niet altijd even goed leesbaar. Verder werd erop gewezen dat een uitspraakrepresentatie naast de spelling verwarrend kan werken.
Al met al is er voor ons reden genoeg om nog eens goed na te denken over de uitspraaknotatie.
| |
■ Merknaam Utermöhlen
Miranda Tollenaar - De Meern
In Onze Taal 2/3 schrijft prof. dr. Ch. Gielen in zijn artikel ‘Taal en merk - merk en taal’ dat veel van de oude Nederlandse en ook buitenlandse merken familienamen zijn. Hij somt voorbeelden op en schaart Utermöhlen onder de buitenlandse merken.
De heer C.F. Utermöhlen is in 1862 met zijn ouders vanuit Duitsland naar Nederland gekomen. Hij heeft in 1880 in Amsterdam de verbandstoffenfabriek Utermöhlen opgericht. Deze familienaam mag dan buitenlands zijn, de merknaam Utermöhlen is Nederlands.
|
|