Immers, trouwens, overigens, toch
L. Beheydt - hoogleraar Nederlands, Université de Louvain
Mijn Franstalige studenten vinden het heel moeilijk om immers, trouwens en andere bijwoorden die zinnen verbinden, goed te gebruiken. Daarvoor zie ik twee redenen. De betekenis van deze woorden is vaak moeilijk te omschrijven: wat is bijvoorbeeld het verschil tussen overigens en bovendien? Daar komt bij dat deze woorden stuk voor stuk verschillende posities in de zin kunnen innemen. Een viertal voorbeelden.
Immers staat gewoonlijk direct na het werkwoord: ‘Piet komt immers altijd te laat.’ Het kan ook vooraan staan, door een komma afgescheiden van de rest van de zin. Hermkens noemt dit gebruik ‘geïsoleerd’ en geeft als voorbeeld: ‘Immers, de motieven van een oosterling zijn voor ons vaak onbegrijpelijk.’ Dit nogal plechtstatig klinkende immers komt in de ANS niet voor, maar wel in hedendaags proza. Zo vond ik in een artikel van de taalkundigen De Haan en Verkuijl: ‘Immers, taalgebruikers hebben ook theorie-geladen oordelen over hun intuïties.’ Het lijkt wel of het geïsoleerde gebruik van deze groep bijwoorden toeneemt. Met trouwens levert dat goede zinnen op, maar met echter klinkt het resultaat me vreemd in de oren: ‘Echter, het komt ons niet toe hierover te oordelen.’
Immers, trouwens en integendeel kunnen niet in hun eentje voor het werkwoord staan, in tegenstelling tot overigens, bovendien, daarentegen, weliswaar. ‘Overigens heeft Piet ongelijk’ is bijvoorbeeld een goede zin, maar ‘Immers heeft Piet ongelijk’ is uitgesloten.
Daarentegen sluit zich makkelijk aan bij een woordgroep aan het begin van de zin: ‘Piet daarentegen had ongelijk.’ Dat gaat bij de andere woorden veel minder goed: ‘Piet trouwens had ongelijk’ klinkt stroef.
Een bijzondere eigenschap van kortom lijkt te zijn dat het alleen geisoleerd voorop kan komen te staan. ‘Mijn besluit staat kortom vast’ klinkt bijvoorbeeld vreemd, terwijl trouwens, immers en de andere woorden zich op die plaats goed thuisvoelen. Toch vond ik in een tekst van Hedy d'Ancona: ‘Vrouwen worden kortom eerst gedirigeerd naar de hoek van het lief zijn, van het mooi zijn, van het afwachten en daarna in al die zaken gemanipuleerd.’
Het zou heel handig zijn als het gedrag van de zinsverbindende bijwoorden eens gesystematiseerd werd. Ik denk daarbij ook aan toch, anderzijds, enerzijds, kennelijk, blijkbaar, welnu en doch. Dergelijke woordjes vervullen een buitengewoon belangrijke functie voor de logische samenhang in teksten, zoals de scripties die mijn studenten schrijven. In ieder geval is het wenselijk dat de ANS deze bijwoorden een grondiger behandeling geeft.