● In de praktijk
In het onderzoek kwamen resultaten aan het licht die niet kloppen met de verwachtingen. Op grond van de taalaccommodatietheorie werd verwacht dat de spraak van de deelnemers aan een gesprek meer op elkaar gaat lijken naarmate het gesprek langer duurt. Hoe langer het gesprek duurt, hoe meer tijd er is om verschillen op te sporen en die vervolgens te reduceren. Uit het onderzoek bleek juist het tegengestelde. Convergentie doet zich het sterkst voor aan het begin van een gesprek. Eigenlijk is dat ook niet zo vreemd. Convergentie is immers een middel om integratie uit te drukken. Als we aan het begin van een gesprek al duidelijk hebben gesignaleerd dat we willen samenwerken, dan is dat klaar. Het aanpassen kost moeite, en we hoeven er niet het hele gesprek mee door te gaan. Is de boodschap eenmaal aangekomen, dan is een signaaltje ruim voldoende om de relatie te onderhouden.
Uit het onderzoek bleek dat aanpassing niet tegelijk voorkomt voor alle vocale kenmerken. Als u probeert in alle opzichten op een gesprekspartner te lijken, dan zou u deze moeten naäpen. Deze totale convergentie zal echter een averechts resultaat hebben. Daarom moeten we voortdurend keuzes maken, en nu eens dit, dan weer dat kenmerk aanpassen.
De keuze voor de ene taal boven de andere is een sterk middel om gevoelens van gemeenschapszin of verbondenheid te signaleren. Het is geen toeval dat onze regionale dialecten nog steeds bestaan! Spraak kan dezelfde functie vervullen. Let bijvoorbeeld eens op de stem van een baas wanneer die vraagt of een medewerker niet nog wat overwerk wil doen!
De principes van taalaccommodatie kunnen van belang zijn voor iedereen die door zijn of haar beroep vaak in aanraking komt met onbekenden. Te denken valt aan mensen in vertegenwoordigende functies, aan verplegend personeel in ziekenhuizen, aan artsen of advocaten. Aandacht voor vocale kenmerken in hun praktijk kan helpen stroeve conversaties op gang te krijgen.