Onze Taal. Jaargang 61
(1992)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
● Een bloemlezinkjeHet begint al meteen bij het ontbijt. De Nederlander drinkt daarbij niet zoals de rest van de wereld een kop koffie of thee, maar een kopje (of een bakkie), ongeacht de grootte van het servies of de hoeveelheid ingeschonken drank. En hij nuttigt een broodje, puntje of toastje met een eitje, alsof de legbatterijen worden bevolkt door krielkippen. Daarna gaat hij, als hij niet een dagje (kan een dag kleiner zijn dan 24 uur?) vrij neemt, naar zijn werk. Als hij per trein reist, koopt hij niet een ticket, Fahrkarte, tickèt of vozna karta, zoals respectievelijk de Engelsen, Duitsers, Fransen en Joegoslaven dat doen. Nee, de Nederlander wordt alleen mobiel met een kaartje in de binnenzak van zijn jasje of colbertje, of, als hij vrouw is, in het tasje. Vervolgens zit hij niet een tijd maar een tijdje te genieten van een krantje en een croissantje. En wellicht ook van een sjekkie, sigaretje of sigaartje. Op zijn werkplek aangekomen, pleegt hij eerst een paar telefoontjes. Hij geeft dus een aantal mensen een belletje. ‘Hebt u een ogenblikje?’, klinkt het dan. Vervolgens gaat hij aan de arbeid. De reclamemaker maakt een spotje, de componist een liedje, de journalist schrijft een stukje, en de boekhouder of politicus maakt een kostenplaatje. Dat het daarbij vaak om miljoenen gaat, doet er niet toe. Tijdens de lunch eet hij een kroketje, slaatje of patatje. Vervolgens rekent hij af met een briefje van honderd en krijgt hij als wisselgeld een paar geeltjes, een joetje, kwartjes en dubbeltjes. Aan het einde van de werkdag reist hij terug met zijn retourtje. Voor zijn vrouw (ook wel: het vrouwtje) neemt hij een bloemetje mee. De Nederlander gaat dineren in het restaurant van Madurodam, want hij lust enkel gebakken aardappeltjes, sudderlapjes en spruitjes. Natuurlijk wel met een glaasje wijn of een pilsje (ook: biertje). Een toetje na, gevolgd door nog een kopje koffie en een koekje. 's Avonds speelt hij een spelletje, legt een kaartje of pikt een filmpje. Vreemd gaat hij nooit, hij maakt hooguit een slippertje. Overigens maakt hij daarbij geen nummer, maar een nummertje. Als hij verstandig is, met een kapotje. Hoe typerend verkleinwoorden zijn voor de Nederlander, blijkt al uit het feit dat er voor de meeste geen equivalent bestaat. Je zou bij dit alles gaan denken dat we kabouters of dwergen zijn. Zou de verklaring kunnen zijn dat Nederlanders bang zijn voor alles wat groot klinkt? |
|