Onze Taal. Jaargang 61
(1992)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdDe duif en de bodemloze
| |
● DecriminaliseringEen van de opvallendste ontwikkelingen is ongetwijfeld die van de decriminalisering van de liefdestaal. Het hoeft niet langer in het geheim. Alles lijkt tegenwoordig geoorloofd, hetgeen mede mogelijk is door het gebruik van een taal die wij maar half begrijpen. Via de in het Engels gezongen liefdesliederen leren wij over de liefde te spreken, en de huidige jongere zegt dan ook vaker I love you dan Ik hou van je. Als een popgroep zich Suck my motherfucking dick noemt en onschuldige meisjes van dertien de naam van hun favoriete bandje op hun schooltas zet- | |
[pagina 248]
| |
ten, dan bepalen zij daarmee in eerste instantie hun liefdestaalgebruik. En als de meester van de zesde klas (in overduidelijk Nederlands) voorlichting over aids geeft, zegt hij: ‘Beffen mag, als de vrouw maar niet de maandstonde heeft.’ Duidelijker kan de taal nauwelijks zijn (hoewel bij navraag 90% van de scholieren niet wist wat maandstonde was). Het lijkt inderdaad wel of alles gezegd mag worden. Stiekem hoeft niet meer. Doordat de liefdestaal gedemarginaliseerd is, kunnen we in allerlei situaties rustig over onze lievelingsonderwerpen praten. Op een verjaardagsfeestje hoeft men dus niet alleen maar over voetbal of nieuwe platen te praten, maar er is volop mogelijkheid te spreken over standjes, spelletjes, penis-uitslag en vaginajeuk. | |
● De tuin der LustenEen ontwikkeling van geheel andere aard is dat de liefdestaal een enorme versmalling doormaakt. De keuze aan termen verkleint en de liefdestaal lijkt te depoëtiseren. Kende men in vroeger tijden nog allerlei dichterlijke benamingen voor de vrouwelijke geslachtsdelen, tegenwoordig moeten we het met veel zakelijker aanduidingen doen. Sjeik Nefzawi noemt in zijn leerzame handboek ‘De tuin der Lusten’: de spreeuw (de vulva van een erg jong meisje), de gekamde (die voorzien is van een rode kam, zoals de kam van een haan), het stompe neusje (met dunne lippen en een klein tongetje), het stekelvarken (van een oude vrouw, verdroogd van ouderdom en vol borstelige haren), de zwijgzame (die geen enkel geluid maakt), de uitstekende (deze is niet alleen erg groot, maar steekt naar voren uit als een zacht, vlezig voorhoofd), en verder nog de komkommer, de bodemloze, de tweelippige, de geslotene, de bijtster, de wesp en nog veel meer. Wat de benamingen voor de mannelijke geslachtsdelen betreft, kan hetzelfde worden opgemerkt. Sjeik Nefzawi onderscheidt de duif (omdat het stijve lid op het ogenblik dat het begint te verslappen, lijkt op een duif die op haar eieren zit), de slaper (deze dankt het aan z'n bedrieglijke uiterlijk), het breekijzer, de inbreker, de beschaamde, de schaamteloze (dit omdat het lid als het eenmaal stijf is, zich om niets meer bekommert en de kleren van z'n meester overeind doet staan), de ontdekker, de snuffelaar, de slijmerd, de wrijver, de woelgeest, hij met het ene oog, de kale, de behaarde en de rinkelaar. | |
● Versmald woordscalaUit een klein onderzoek bleek dat de huidige generatie tien- tot twintigjarigen geen van deze benamingen kent. 20% van de jongeren wist hooguit vijf benamingen voor het mannelijk lid te geven (penis, pik, lul, jongeheer, piemel) en 10% wist slechts twee woorden (lul, pik). Samen wisten ze gemiddeld maar drieëneenhalf woord. En voor het vrouwelijk geslachtsorgaan was het nog erger. Daar wist men maximaal vagina, kut en pruim, terwijl 15% van de jongens alleen maar de term kut kende, maar wel wist waar die ongeveer moest zitten. Een en ander toont aan hoe ver de depoëtisering is voortgeschreden en ook hoe smal het woordscala is geworden. De vraag die zich onmiddellijk voordoet, is of de demarginalisering samenhangt met deze depoëtisering. Dat lijkt niet onwaarschijnlijk, omdat men niet meer gedwongen is om vindingrijk te zijn om te kunnen praten of zingen over wat eigenlijk niet benoemd mag worden. Zoals het bestaan van dictaturen en militaire junta's het ontstaan van vrijheidslievende literatuur stimuleert, zo zorgt een streng zedelijk milieu voor een veelheid aan woorden om over ‘het’ te communiceren. | |
● Seksuolinguïstische janboelVanuit het Instituut voor Seksueel Genoegen en Duurzaam Levensgeluk hebben we verschillende pogingen ondernomen om in deze situatie verandering te brengen. Gedurende onze cursussen voor beginners in de liefde lieten we de cursisten woorden opsturen om de vrouwelijke delen aan een wat prettiger en populairdere naam te helpen. We mochten een veelheid aan post ontvangen, maar het bleef beperkt tot termen als poesje, doosje, kastje, portemonneetje. Allereerst viel de verkleinvorm sterk op, alsof men wilde aangeven dat het allemaal niet zoveel voorstelt. Bovendien komt het zuinige karakter van de Nederlander sterk naar voren in een term als portemonneetje. We zijn er dan ook niet in geslaagd een woord te krijgen dat ontsnapt aan het ordinaire kut en het medisch-klinische vagina. Wij zullen dus voort moeten met de janboel die we kenden op het gebied van de seksuolinguïstiek. Studie van het liefdespadwoordgebruik over de afgelopen dertig jaar leert ons dat de dichterlijke kwaliteiten van de jonge liefhebber sterk zijn verminderd, maar dat men meer dan ooit weet waar men het over heeft. |
|