Wil je niet gaan zitten?
Over de betekenis van niet in vraagzinnen
M. Braaksma - taalbeheerser, Amsterdam
In de rubriek ‘taalergernissen’ (juni 1992) citeert de heer Heiden de volgende zin van drs. Kortman (uit Onze Taal, juli 1991):
Kan Onze Taal niet eens helpen dat gebruik van met name tot gezonde proporties terug te brengen?
De heer Heiden vervolgt dan met de zin:
Kan Onze Taal eens helpen het gebruik van niet in zinnen als de hierboven geciteerde als ‘niet gewenst’ aan de orde te stellen?
Hoewel de heer Heiden dat niet met zoveel woorden zegt, kunnen we uit de formulering van zijn vraag opmaken dat dit gebruik van niet hem hindert omdat het overbodig is: ‘niet’ kan zonder consequenties voor de zinsbetekenis worden weggelaten. In dit artikel wil ik duidelijk maken dat de ergernis van de heer Heiden misplaatst is: dit niet kan niet zomaar worden weggelaten.
De heer Heiden heeft in zoverre gelijk dat niet in deze en vergelijkbare gevallen niets ontkent. In de logica is een ontkennende vraag equivalent met zijn positieve tegenhanger: de vraag of iets niet het geval is, is herleidbaar tot de vraag of iets het geval is (en andersom).
Een ‘niet-vraag’ bevat dus een bepaalde overbodigheid, die enerzijds de heer Heidens ergernis verklaart, maar anderzijds de weg vrijmaakt voor nieuwe betekenisaspecten van de ontkenning, waardoor er wel degelijk betekenisverschil optreedt tussen vragen mét en zonder niet.
Ik zal die verschillen illustreren met een voorbeeld. Zin 2 is de ontkenning van zin 1, maar zin 4 is niet de ontkenning van zin 3:
1 | Taalkunde is moeilijk. |
2 | Taalkunde is niet moeilijk. |
3 | Is taalkunde moeilijk? |
4 | Is taalkunde niet moeilijk? |
Als de vraagsteller in 4 het woordje niet zonder nadruk uitspreekt, drukt hij met zijn vraag het vermoeden uit dat taalkunde moeilijk is. De vraag is in feite een verzoek om bevestiging van dat vermoeden. In zin 3 kán maar hoeft geen sprake te zijn van die veronderstelling. Het woordje niet voegt in 4 dus wel degelijk iets toe aan de zinsbetekenis. Taalkundigen noemen een vraag als 4 een ‘dubitatief’ of ‘twijfelvraag’. Niet kan echter ook voor andere betekenisschakeringen zorgen.
5 | Kun je je mond houden? |
6 | Kun je je mond niet houden? |
7 | Wil je gaan zitten? |
8 | Wil je niet gaan zitten? |
Zin 6 klinkt onvriendelijker of onbeleefder dan zin 5, terwijl zin 8 juist vriendelijker of beleefder is dan zin 7. Anders gezegd: niet versterkt in 6 het toch al onvriendelijke verzoek 5 en in 8 het toch al vriendelijke verzoek 7.
Laten we nu nog eens kijken naar de twee geciteerde zinnen aan het begin van dit artikel. Volgens de heer Heiden betreft het in beide gevallen verzoeken. Dat is waar, maar er is meer aan de hand. De zin met niet kan ten eerste als een soort ‘verzuchting’ worden begrepen, die wordt veroorzaakt door toevoeging van de twee woorden niet en eens. Die maken er een ‘nederig’ verzoek van: de schrijver geeft ermee aan dat hij zelf niet bij machte is de oorzaak van zijn ergernis weg te nemen en legt die verantwoordelijkheid bij Onze Taal. De nederigheid van het verzoek maakt het voor Onze Taal extra moeilijk het verzoek níet in te willigen.
Met dezelfde zin kan de schrijver ook bedoelen dat Onze Taal eigenlijk al lang iets aan het probleem had moeten doen: dankzij de toevoeging niet eens klinkt er dan een licht verwijt in het verzoek door. Misschien zijn er nog meer betekenisschakeringen mogelijk. Waar het hier om gaat, is dat niet in combinatie met eens iets toevoegt aan de betekenis van de ‘kale’, neutrale zin. Overigens zorgen niet en eens sámen voor de betekenisnuance in de betreffende zin. De heer Heiden verwijdert alleen het woordje niet, en niet de combinatie niet eens, wat een mijns inziens twijfelachtige zin oplevert. In het volgende paar is dat nog duidelijker te zien:
9 | Zou je het eten niet eens opzetten? |
10 | *Zou je het eten eens opzetten? |
Maar het belangrijkste is dat niet - in z'n eentje of in combinatie met bijvoorbeeld eens - veel meer kan dan alleen maar ontkennen en dus niet zonder meer weglaatbaar is.