Onze Taal. Jaargang 61
(1992)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd■ Schiphol-pieren: een tijdelijke oplossing
| |||||
■ Cirkelredenering
|
- | ‘U noemt Elsschot de beste Nederlandstalige schrijver; waarom?’ |
- | Van het Reve: ‘Omdat-ie zo goed schrijft.’ |
‘Nogal wiedes,’ zeggen onze auteurs er honend bij, ‘want er staat tweemaal hetzelfde.’ Nou ja, bijna dan.
Van het Reve houdt ervan zich dommer voor te doen dan hij is, en het verschaft hem een duivels genoegen als mensen daar intrappen. Waarom zou iemand een bepaalde schrijver ‘de beste’ kunnen noemen? Misschien omdat die origineler is dan anderen, of er zulke mooie, diepzinnige dan wel nobele ideeën op nahoudt. Maar de reden kan ook zijn dat die schrijver zijn gedachten zo allemachtig goed onder woorden weet te brengen. Dat laatste kun je heel aardig
en subtiel weergeven door te zeggen: ‘hij is de beste schrijver omdat hij het beste schrijft’.
De auteurs wijzen er terecht op dat iets een cirkelredenering kan zijn ook al is het argument heel anders verwoord dan het standpunt (‘Leo is een hypochonder, want hij zit bij de geringste tegenslag in de put’). Zij hebben er blijkbaar minder oog voor dat, omgekeerd, iets géén cirkelredenering hoeft te zijn, ook al zijn argument en standpunt in woorden vrijwel[!] gelijk.
En nu maar hopen dat dezelfde Van het Reve niet de kachel aanmaakt met deze ingezonden brief.
■ De psychiater en de hypochonder
Dr. Th. B. Kraft - psychiater, Doorwerth
In het artikel ‘De cirkelredenering’ van F.H. van Eemeren en R. Grootendorst (Onze Taal 7/8) wordt als voorbeeldzin gegeven: ‘Leo is een echte hypochonder, want hij zit bij het minste of geringste in de put.’
Aangevoerd wordt dat een hypochonder per definitie een zwaarmoedig iemand is (die dus gauw in de put zit). Psychiaters hanteren deze definitie niet. Wij gebruiken hypochondrie als een complex van klachten over lichamelijk ongemak, die vaak op een bizarre wijze door de patiënt worden aangegeven. Als schoolvoorbeeld diene de mededeling van de hypochonder dat zijn darmen verrotten of zijn ontlasting versteent. Dat de onderbuik volgens deze patiënten vaak niet functioneert, heeft tot het woord hypochondrie geleid. Bij een aantal van hen kunnen we een depressieve stemming constateren, maar bij velen niet, ondanks de ernst van hun klachten.
Hypochonder is een lekenbegrip en heeft hiermee een niet-psychiatrische betekenis. De bovengenoemde auteurs treft daarom geen blaam: ook de dikke Van Dale noemt hypochondrie ‘zwaarmoedigheid’. Zo zijn er meer woorden te noemen die tussen de psychiater en de leek tot verwarring aanleiding kunnen geven. Ik noem hier het veelgehoorde ‘ik ben vandaag zo depressief’ (zelfs afgekort tot depri), terwijl gedeprimeerd juister zou zijn. Psychiaters willen depressief het liefst reserveren voor ‘ziekelijk gedrukt van stemming’. Van Dale houdt alle mogelijkheden open en schrijft bij depressie (1) ‘gedrukte gemoedsstemming’ en (2) ‘ziekelijke gedruktheid’.
Een ander voorbeeld is het begrip sensitief. Voor de leek betekent dit ‘gevoelig’, maar voor de psychiater ‘overgevoelig’. Van Dale schrijft (heel treffend) ‘zeer gevoelig of overgevoelig’. Men kan aan dit begrip een positieve waarde hechten, maar eveneens een negatieve.
Als laatste verwarrende woorden noem ik zwakzinnigheid en zwakbegaafdheid. Beide betekenissen vervagen tegenwoordig in een allesomvattende uitdrukking geestelijk gehandicapt. Volgens insiders (en Van Dale) staat zwakbegaafdheid gelijk aan ‘dom’, terwijl leken het vaak als eufemisme gebruiken voor een of andere vorm van zwakzinnigheid. De lichtste vorm hiervan noemen psychiaters debiliteit.
■ Opzettelijke brandstichting
Mr. P.A.M. Hendriks - raadsheer gerechtshof 's-Hertogenbosch
In nummer 7/8 van Onze Taal wordt in de rubriek ‘Vraag & antwoord’ als voorbeeld van het taalkundig verschijnsel ‘pleonasme’ opzettelijke brandstichting opgevoerd.
Bij dit voorbeeld past een kanttekening. Het ‘actieve’ woord brandstichting lijkt inderdaad opzet te impliceren en daarom het bijvoeglijk naamwoord opzettelijk overbodig te maken. In het strafrecht is echter de vaste aanduiding opzettelijke brandstichting geen pleonasme. Het bijvoeglijk naamwoord opzettelijk zorgt namelijk voor onderscheid ten opzichte van culpoze brandstichting: het door schuld doen ontstaan van brand.
Een voorbeeld van beide varianten:
- het in brand steken van je huis met het oog op het innen van de brandverzekeringsuitkering levert opzettelijke brandstichting op;
- het met een brandende sigaret binnengaan van een werkplaats waar met lichtontvlambare stoffen wordt gewerkt, en daardoor brand veroorzaken, heet culpoze - ofwel: niet-opzettelijke - brandstichting.
■ Smartcard
Willem Huberts - Bank Nederlandse Gemeenten, Den Haag
In Onze Taal van juli/augustus, blz. 161, staat in de rubriek ‘Nieuwe Woorden’ iets over de term smart card, waarop ik wil reageren. In mijn werk heb ik namelijk dagelijks met het ding te maken.
Allereerst de vorm van de term. Heestermans gebruikt twee woorden, gescheiden door een spatie. Deze Engelstalige vorm kom ik in de vakliteratuur inderdaad regelmatig tegen, maar ook wordt de vernederlandste, aan elkaar geschreven vorm smartcard gebruikt. Deze laatste vorm geniet binnen de Bank Nederlandse Gemeenten zelfs de voorkeur. Ook is de term chipkaart in omloop.
Een smartcard is een langwerpig plastic kaartje van dezelfde omvang als een betaalpas. Zitten in de laatstgenoemde kaarten de identificatie-elementen in een op de achterkant aangebrachte magneetstrip (daarom wordt dit soort kaarten ook wel ‘magneetstripkaart’ genoemd), op de smartcard is een chip aangebracht die in staat is zelfstandig een aantal handelingen te (laten) verrichten. Een smartcard is op zichzelf dus geen microchip, maar hij bevat er eentje. De kaart wordt in een smartcard-lezer geplaatst en vervolgens vindt er een interactief proces plaats waarbij onder meer de gebruiker van de kaart wordt geïdentificeerd en diverse beveilingingsactiviteiten worden uitgevoerd.
Heestermans zegt verder dat hij na een korte periode in mei niets meer gehoord heeft van de smartcard. Het is echter een voorwerp waarover (niet alleen binnen Nederland) iedere dag gesproken wordt en dat iedere dag gebruikt wordt. Allereerst wijs ik op de proef daarmee die enige tijd geleden in Woerden werd afgesloten. Gedurende geruime tijd kon de burgerij van de gemeente Woerden daarmee allerlei financiële handelingen verrichten. Verder zijn er de bijna 2000 gebruikers van het systeem voor electronic banking. Bij BNG maken zij dagelijks gebruik van de smartcard voor het fiatteren van betalingen, voor het elektronisch communiceren met de bank, voor het coderen en decoderen van te versturen en ontvangen financiële en niet-financiële informatie, enz.
De smartcard is nog niet massaal ingevoerd bij de Nederlandse bevolking, zodat de term begrijpelijkerwijs relatief onbekend is. De verwachting is echter dat binnen afzienbare tijd het gebruik van smartcards een hoge vlucht zal nemen.
■ Een aantal is/zijn
J.G. Nolst Trenité - Velsen-Noord
Kees van Wee schrijft op blz. 170 in nummer 7/8 over het meervoud na
het onderwerp aantal. Hij maakt het wel erg moeilijk, al is de uitkomst van de toepassing van zijn regels bevredigend. Als hij verschil had gemaakt tussen het onbepaalde ‘een aantal’ en het bepaalde ‘het aantal’, had hij de regels sterk kunnen vereenvoudigen:
1) Het aantal regeert altijd het enkelvoud van het werkwoord:
‘Het aantal appels overtreft verre dat van vorig jaar.’
2) Een aantal regeert het meervoud alleen als het slechts als vage hoeveelheidsaanduiding wordt gebruikt:
‘Een aantal vogels zochten hun heil in de bossen.’
Zo gauw de betekenis van een aantal minder vaag (ofwel meer bepaald) is, gaat regel 1 werken. Bijvoorbeeld in ‘Een enorm aantal vogels zocht zijn heil in de bossen’: de bepaling enorm maakt een aantal veel minder vaag als hoeveelheidsaanduiding. Ergo, werkwoord in het enkelvoud.
■ Ons en pond geen bezettingstaal
J. Bakker - Den Haag
Professor Van den Toorn hoorde blijkens zijn artikel ‘De Nederlandse woordenschat en de Tweede Wereldoorlog’ (in Onze Taal 7/8) van bevriende zijde dat ‘een overheidsmaatregel uit de bezettingsjaren dwingend voorschreef ons en pond op prijskaartjes te vervangen door 100 gram en 500 gram’. De vraag die hij hierbij níet stelt, is of deze vermelding past in een artikel over het nalaten van sporen van Duitse bezetting en Tweede Wereldoorlog in onze taal.
Het besluit om de benamingen ons en pond voor handelsdoeleinden niet meer toe te laten, is vóór de bezetting op basis van de Nederlandse IJkwet genomen - in 1938 naar ik meen - waarbij tegelijkertijd de invoeringsdatum is vastgesteld onder inachtneming van een behoorlijke overgangstermijn. Tja, naderhand bleek die datum in de bezettingstijd te liggen!
De conclusie is duidelijk: het verbod van ons en pond is een nationale maatregel, van vreemde smetten vrij. Het samenvallen van invoeringsdatum en bezettingstijd is een toevalligheid.
■ ‘En voor de rest apies’: marinetaal
J.C.J. Hanssen - oud-voorlichter Koninklijke Marine, Den Helder
Het artikel van mevrouw Claudie van Ginneken in nummer 7/8 geeft mij aanleiding tot enkele aanvullingen op de daar besproken marinetaal.
De uitdrukking kombalie boontjes werd veelal gebruikt nadat iemand een ander iets toewenste, bijvoorbeeld: selamat makan (‘smakelijk eten’) met als reactie daarop kombalie boontjes. Dus eigenlijk in de betekenis ‘van hetzelfde’. Kombalie boontjes werd ook gebezigd als reactie op trima kasi (‘dank je wel’) in de betekenis ‘geen dank’.
De betekenis die mevrouw Van Ginneken aan het woord oeroesen geeft, is mijns inziens niet geheel juist. Oeroesen werd gebruikt in de betekenis van wat rommelig bezig zijn, wat knutselen of prutsen.
Ten slotte nog een voorbeeld van een verkeerd gebruik van de Maleise uitdrukking apies. Dit is een verbastering van abis, dat verschillende betekenissen kan hebben, bijvoorbeeld ‘op’ (het brood is abis) of ‘einde’ of ‘uit’ (de film is abis). Voor de marineterm vastwerken werd de Maleise term abis kretja (‘werk’) gebruikt: einde van de werktijd. In verbasterde vorm wordt apies gebruikt als er geen tegenspraak wordt geduld, bijvoorbeeld in een zin als ‘Je zorgt maar dat dit karwei op tijd af is en voor de rest apies.’
■ Heeft: dienstbodentaal?
Rian Rensen-Bronkhorst - Nuenen
Ik ben het volledig met u eens dat u hebt de voorkeur geniet boven u heeft (nummer 7/8, blz. 158, Vraag & antwoord), maar om een andere reden: u hebt heeft volgens mij gewoon oudere rechten.
Ik zie ‘u’ als voorwerpsvorm van gij, die zich ontwikkeld heeft tot eerstenaamvalsvorm, vergelijkbaar met hun hebben in plaats van ze hebben. In een Libelle uit 1947, in mijn bezit, schreef men u hebt u; in 1992 bedient Libelle zich van u heeft zich. Zo af en toe krijgen we oude jounaalfragmenten te horen; het valt dan op dat men in formele taal uitsluitend gij gebruikte en nooit ‘u’ met de derde persoon (u heeft). In de Camera obscura worden altijd gij en jij gebruikt, behalve door Kees het diakenhuismannetje: ‘Is uwé meheer Willebram, als ik vragen mag?’
Hiermee zijn we aangekomen bij de verklaring die Onze Taal geeft van u heeft. Die komt overeen met die welke mijn grootmoeder mij in 1951 gaf. Ik kwam toen thuis uit school met de mededeling dat de nieuwe juf ons had geleerd dat u heeft veel beleefder was dan u hebt. ‘Kind,’ zei mijn grootmoeder, ‘die dienstbodentaal wil ik nooit meer horen; zeg jij maar gewoon u hebt.’
In uw stukje waarschuwt u nog voor inconsequent gebruik. U is, u kan, enz. klinken blijkbaar niet echt lekker - iedereen kiest als vanzelf voor de werkwoordsvormen die bij jij/gij horen, alleen hebben zaait twijfel. Zou je daaruit niet mogen afleiden dat u heeft een hypercorrecte vorm is? Vanwege de herkomst Uwe Edelheid voelen velen ‘u’ toch een beetje als derde persoon en we weten allemaal dat ‘hij heb’ plat is. Daardoor zijn we wellicht geneigd u hebt te vermijden en liever het hypercorrecte u heeft te kiezen.
■ Is u ziek?
Kees van Wee - Hooglanderveen
In uw recente dubbelnummer schrijft u dat zowel u heeft als u hebt correct Nederlands is, en adviseert u taalgebruikers in ieder geval consequent te zijn. (‘Schrijf dus niet: bent u geïnteresseerd en heeft u vragen.’)
Mijns inziens slaat u de plank hiermee mis. Uw advies zou leiden tot zinnen als: als u hoofdpijn heeft (dat klinkt prima; meer dan de helft van de Nederlanders gebruikt deze vorm) of ziek is (dat gebruikt niemand meer), kan u (afschuwelijk!) contact opnemen met uw huisarts.
Naschrift taaladviesdienst
De voorbeeldzin van de heer Van Wee is inderdaad bezwaarlijk, omdat de vormen u kan en u is in plaats van u kunt en u bent afkeuring verdienen in modern Nederlands. Ons advies om consequent te zijn, leidt vanzelf tot u hebt. Het archaïsche karakter van u is en het afwijkende karakter van u kan en u zal (wel regionale spreektaalvormen, maar afgeraden in schrijftaal) voeren bewijs aan voor de stelling dat ‘u’ als tweede persoon wordt gezien. De vorm u heeft neemt een uitzonderingspositie in.