| |
| |
| |
Het kastje van Barbanelle
Jacob Kramers: de beschonken lexicograaf
Ewoud Sanders
Op 9 maart 1939 stonden op een podium in het chique Hotel des Indes in Den Haag acht woordenboeken te dansen. En te zingen. ‘Elk van ons is een boek’, zo klonk het op de wijs van Lambeth Walk, ‘Waar heel Nederland in zoek, Woorden bij de vleet, Die hij of zij niet weet.’
In de zaal keken personeel en directie van uitgeverij G.B. van Goor met blijde gezichten toe. Met reden, want precies honderd jaar daarvoor had Gerrit Benjamin van Goor (1816-1871) zich in Gouda gevestigd als boekhandelaar en uitgever. Sindsdien was het de uitgeverij voor de wind gegaan, niet in de laatste plaats dankzij Jacob Kramers Jz.
Het was dan ook geen toeval dat de naam Kramers vier keer voorkwam op de grote kartonnen borden die de hupsende en zingende personeelsleden hadden voorgebonden. ‘Om te zijn compleet, werkte Kramers zich in het zweet’, zongen de woordenboeken in koor, en een solo van Kramers Woordentolk, een paar coupletten later, benadrukte het succes: ‘Zo ben ik de Woordentolk, Voor het Nederlandse volk, Ik beleef tot hun geluk, De twee en twintigste druk.’
| |
● Verwarrende feiten
Nu, ruim vijftig jaar later, is Kramers Vreemde-woordentolk toe aan de elfde oplage van de 29ste druk, wat dit naslagwerk tot een van de best verkochte Nederlandse woordenboeken maakt. Ook vele andere woordenboeken van Kramers beleefden meerdere drukken. Terecht, want zijn werk was degelijk en vernieuwend, en zonder twijfel behoort Kramers tot de belangrijkste en meest produktieve negentiende-eeuwse lexicografen, wat het des te opmerkelijker maakt dat zijn naam in de afgelopen honderd jaar in geen van de grote encyclopedieën wordt genoemd.
De paar naslagwerken waarin hij wel voorkomt, zorgden vooral voor verwarring. Dat begint al bij zijn naam. Zo heet hij volgens het ene boek Jacob Janszoon Kramers; volgens het andere Jacob Kramers Janszoon.
Ook met betrekking tot zijn dood bestaat nogal wat verwarring. Het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek geeft als overlijdensdatum 26 april 1869, de tweede druk van het Biographisch woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse letterkunde (1891) zegt 17 mei 1869, elders luidt het jaartal 1868. Over het algemeen wordt die eerste datum voor de juiste gehouden, een misverstand waar een tot nu toe onbekend drama achter schuilgaat. Dat drama valt te reconstrueren uit enkele berichten in de Goudsche Courant van 1869, een bron die eerdere biografen blijkbaar over het hoofd zagen.
Kramers woonde op de Kattensingel 115/116 in Gouda en keerde op 17 april 1869, laat in de avond, terug naar huis. Wat de 67-jarige lexicograaf vervolgens overkwam, is niet bekend, maar hij raakte te water en verdronk. Negen dagen was hij onvindbaar, dagen van ‘pijnlijke onzekerheid’ voor de familie, tot hij op maandagmiddag de 26ste, om vier 's middags, vlak bij zijn huis werd gevonden. Hij werd uit de gracht gehaald door de plaatselijke lijkdrager en zal gezien de tijd van het jaar ongetwijfeld in staat van ontbinding hebben verkeerd. Reden waarom de bedroefde familie zijn lijk meteen de volgende middag liet begraven. ‘J. Kramers Jz.’, schreef de Goudsche Courant op 29 april 1869, ‘had zich een welverdienden naam van bekwaamheid verworven door de zamenstelling van een aantal taalkundige en andere woordenboeken, die getuigen van groote zorgvuldigheid en ijverige werkzaamheid.’
Het is de vraag of iemand zich bij de begrafenis ervan bewust was dat Kramers ruim twintig jaar daarvoor een spottende anekdote over verdrinking had geschreven. Het stukje heet ‘Dwarsdrijverij’ en staat, te midden van andere, in het Jaarboekje voor de stad Gouda van 1845, wederom een bron die in geen enkele publikatie over Kramers wordt genoemd. ‘Eene vrouw’, aldus de volledige tekst, ‘had haren man zoodanig baloorig gemaakt, dat hij de deur uitliep om zich in de nabijzijnde rivier te verdrinken. Toen hij na eenige uren niet terug keerde, werd de vrouw toch ongerust, en liep het water stroomopwaarts langs om hem te zoeken.
“Maar, wijfje lief,” sprak iemand tot haar, wien zij haren angst te kennen gaf, “dien weg uit zult gij den drenkeling niet vinden; hij zal toch niet tegen den stroom opdrijven.” “Ach vriend!” hernam zij, “ge weet niet wat dwarsdrijver hij altijd was! Hij zal er zoo gauw niet op gebeterd zijn.”’
•
‘Het kon dan gebeuren dat hij met correctiewerk in een kamer werd opgesloten, en dat hij zijn geld pas kreeg als hij klaar was.’
•
| |
● Heimelijk gekopieerd
Jacob Kramers werd op 28 september 1802 te Dordrecht geboren. Hij had volle lippen, een wilskrachtige kin, een forse neus, stevige wenkbrauwen en donker, flauw golvend haar. Over zijn hele leven is weinig bekend, over zijn jeugd bijna niets. Toen hij 1842 het treurspel De vuurtoren uit het Duits vertaalde, droeg hij dit op aan zijn zuster, die ‘dierbre Speelgenoot van mijne kindsche dagen (...) eenigst wat mij bleef van zoo veel lieve magen, Aan 't eigen moederhart met u en mij gedragen’.
Kramers begon zijn loopbaan als schoolmeester, zoals zoveel negentiende-eeuwse lexicografen. Hij stond eerst voor de klas in Vreeswijk, verbleef een tijd te Leiden en werd vervolgens instituteur (kostschoolhouder) te Schoonhoven. Het Biographisch woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse letterkunde geeft als enige een
| |
| |
reden voor zijn vertrek, in een intrigerende, zij het nergens bevestigde bewering: ‘[Kramers was] instituteur te Schoonhoven, totdat hij later uitsluitend geschikt werd om voor de pers te gaan arbeiden...’
Wat dit ook mag betekenen, omstreeks 1840 vestigde Kramers zich in Gouda als ‘letterkundige’. Hij was inmiddels getrouwd, met Catharina Schouten, en had vier kinderen, drie zonen en een dochter. Later kwam er nog een tweede dochter bij.
Zijn literaire debuut was onbedoeld. Dat wil zeggen: nadat de Rotterdamse chirurg J.H.L. de Haan zijn achtjarige zoontje Hendrik Willem had verlost van ‘den steen’, schreef de toen nog armlastige Jacob Kramers een uitvoerig lofdicht, getiteld Offer der dankbaarheid. ‘Ach, vlieg toch niet zoo woest in 't ronde:/ Het klamme zweet gudst langs uw koon;/ Zoek wat veraâming op uw sponde,/ en kerm zoo luid toch niet mijn Zoon!’, dichtte Kramers, en nadat hij deze ‘uit het hart gevloeide verzen’ had voorgedragen op een bijeenkomst van de Goudse afdeling van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, werd hem van verschillende kanten gevraagd om het gedicht te publiceren. Dat gebeurde in maart 1840, bij de kersverse uitgeverij G.B. van Goor.
Naar Engels voorbeeld voorzag uitgeverij G.B. van Goor enkele woordenboeken van Kramers van een portret van de lexicograaf, gemaakt door Maria Chenay.
Over de gedichten van Kramers kan men kort zijn: literair stellen ze niets voor. Ze werden gebundeld omdat het voorlezen zo'n groot succes was dat ze heimelijk werden gekopieerd, schrijft Kramers niet zonder ijdelheid in zijn inleiding bij Proeve van luimige dichtstukjes, dat in december 1841 verscheen. Toch zijn er na 1845 geen ‘dichtstukjes’ meer van hem te vinden, en juist omdat er over zijn persoonlijk leven zo weinig bekend is, heeft zijn poëtisch werk nog enig nut. Het illustreert bijvoorbeeld de grote ernst van Jacob Kramers.
| |
● Herculische taak
Het eerste woordenboek van Kramers verscheen in mei 1847 bij Van Goor. Het loont de moeite om de titel voluit te vermelden omdat het de pretentie van het werk verduidelijkt: Algemeene Kunstwoordentolk, bevattende de vertaling en verklaring van alle vreemde woorden en zegswijzen, die in geschriften van allerlei aard, in de taal der zamenleving, in handel, bedrijf enz. voorkomen; met aanduiding van de uitspraak en den klemtoon dier woorden en naauwkeurige opgave hunner afstamming en vorming. Het telt 950 pagina's en kostte indertijd f 9,60.
Kramers stelde dit woordenboek samen op verzoek van zijn uitgever en nam de volgende woorden op: 1. vreemde woorden; 2. woorden die aan de zeevaart zijn ontleend; 3. de meest gangbare persoonsnamen; 4. woorden die in hun verouderde vorm onbegrijpelijk zijn geworden; 5. in de middeleeuwen verlatijnste Nederlandse woorden; 6. woorden met een Nederlandse stam en een vreemde uitgang; 7. Nederlandse woorden die via een vreemde taal terugkeerden in het Nederlands; 8. eponiemen; en 9. mythologische namen.
Een herculische taak, waarbij Kramers het zwaarst leunde op het Allgemeine verdeutschende und erklärende Fremdwörterbuch (1e druk 1807) van J.W.A. Heyse, een woordenboek dat ook door latere bewerkers van de Algemeene kunstwoordentolk met vrucht zou worden geraadpleegd. Wat de etymologie betreft, beriep Kramers zich op het werk van de Duitse hoogleraar Buschman; zelf wilde hij geen aanspraak maken op ‘wetenschappelijke woordvorsching’.
Het woordenboek was bestemd voor het ‘gezamentlijk beschaafde of naar beschaving en kennis strevende Publiek’, waarvan Kramers hoopte dat het die vreemde woorden juist niet allemaal ging gebruiken, maar dat men op zoek zou gaan naar ‘eenen gepasten inlandschen plaatsvervanger’, een wens die hij in een later woordenboek nog krachtiger uitsprak.
| |
● Winstgevend contract
Voor de huidige gebruiker doet de Algemeene kunstwoordentolk van Kramers vreemd aan. Het boek duizelt van de meest onwaarschijnlijke, ongebruikelijke en absurde woorden. In een artikel over Kramers in Hervormd Nederland zijn enkele van die woorden eens bij elkaar geveegd, in de vorm van een nepbrief. ‘Lieve Mam’, aldus de geleerde briefschrijver, ‘(...) je weet dat Dieter aan ekdemiomanie lijdt, wat in zijn geval erger is dan bij Winston, die door zijn austriomanie regelmatig met eupedische coquines de albanitika danste tijdens onze reisonderbreking in Tirol. Dieter werd nog armer toen hij door een abactor alles kwijtraakte, ook zijn finasteren kamizool. (...) We hadden onderweg erge last van hircine, wat het achalanderen niet bevorderde.’
Lariekoek die men indertijd blijkbaar gretig tot zich nam, want een jaar na het verschijnen van de Algemeene Kunstwoordentolk werd Kramers door de Haagse uitgever J.L. van der Vliet gevraagd om een klein kunstwoordenboekje samen te stellen. Hoe een en ander precies in z'n werk is gegaan, valt niet te achterhalen, maar in augustus 1848 verscheen bij Van Vliet Kramers' Woordenschat. Uitgever Van Goor had hier flink de pest over in en zes weken later, in oktober 1848, lag een beknopte versie van Kramers eerste woordenboek in de handel onder de titel Woordentolk verkort - de betovergrootmoeder dus van het lexicon dat nu aan z'n 29ste druk toe is.
Het moet omstreeks die tijd zijn geweest dat Gerrit Benjamin van Goor besloot om Kramers een contract aan te bieden. Zover bekend was Kramers daarmee de eerste lexicograaf in vaste dienst bij een uitgeverij, een verschijnsel dat zelfs heden ten dage relatief weinig voorkomt.
Van Goor zou nooit spijt krijgen van zijn beslissing. In de twintig daarop volgende jaren stelde Kramers woordenboeken samen voor het Nederlands, Frans, Duits en Engels, op het gebied van geografie, technologie, statistiek en geschiedenis - zie voor een compleet overzicht elders in dit artikel. Omstreeks 1865 behoorden de woordenboeken van Kramers tot de meest winstgevende fondsartikelen van de uitgeverij. Van Goor bemoeide zich dan ook intensief met de produktie ervan: zowel met de typografie - voor sommige woordenboeken werd speciaal een nieuwe letter aangeschaft - als met
| |
| |
de inhoud, die constant werd bijgewerkt.
| |
● Hoogst verdienstelijk
Kramers schreef de meeste woordenboeken onder zijn eigen naam. Een uitzondering vormen de zakwoordenboekjes Engels, Frans en Duits, die hij publiceerde onder het pseudoniem A. Jaeger. Omstreeks 1868 liet hij die schuilnaam vallen. Hij had niet geaarzeld om aan dit verzoek van zijn uitgever te voldoen, schrijft hij in het voorwoord bij zo'n zakwoordenboekje, in een karakteristieke toelichting, ‘daar ik thans, beter dan bij vroegere uitgaven, gelegenheid had om het Werkje aan eene naauwkeurige herziening te onderwerpen en veelzijdig te verbeteren.’
De recensies van zijn werk waren lovend. Het tijdschrift Vaderlandsche Letteroefeningen noemde in 1854 de tweede druk van de Algemeene Kunstwoordentolk een ‘uitmuntend boek’. Over het Geographisch woordenboek schreef hetzelfde periodiek, later dat jaar: ‘Wij moeten den Heer Kramers dank zeggen voor zijne ijzeren vlijt en rustelooze arbeidzaamheid om zijnen landgenooten zulk een Woordenboek te schenken. (...) Een werk als het tegenwoordige is in ieder beschaafd huisgezin onmisbaar.’ En over de Nouveau Dictionnaire Français-Hollandais, in 1856: ‘Wij bewonderen het taai geduld en den onverdroten ijver van den hoogst verdienstelijken Kramers, die reeds door zoo vele andere nuttige werken den dank zijner landgenooten heeft verdiend, en nu door de zamenstelling van dezen Dictionnaire voldingend bewijst dat onze Nederlandsche geleerden op het gebied der lexicographie voor geene vreemden behoeven te wijken.’
Een vergelijking tussen de Frans-Nederlandse woordenboeken van Calisch en Kramers in De Gids van 1856 pakte geheel uit in het voordeel van de laatste, terwijl P.J. Veth in hetzelfde tijdschrift tot tweemaal toe de loftrompet stak over het Geographisch woordenboek van Kramers (‘Het zal nog wel eenige jaren duren, eer dit werk door een ander van gelijken omvang en voortreffelijkheid vervangen wordt’).
| |
● Te zware last
Kramers kon deze complimenten
De woordenboeken waaraan J. Kramen Jz. tijdens zijn leven werkte: (Tenzij anders vermeld verschenen de boeken bij G.B van Goor in Gouda; de overige publikaties van Kramers zijn niet in dit overzicht opgenomen.)
|
1847 |
Algemeene Kunstwoordentolk. (2e druk 1855; 3e dr. 1863 - totaal vijf drukken) |
1848 |
Woordenschat, bevattende eene vertaling of verklaring van duizenden vreemde woorden. 's Gravenhage, J.L van der Vliet; Amsterdam, J.C. van Kesteren. |
1848 |
Woordentolk verkort. (tot op heden 29 drukken en vele oplagen) |
1850 |
Geographisch-Statistisch-Historisch Woordenboek. 2 delen. |
1855 |
Geographisch Woordenboek der Gehele Aarde. |
1857 |
(onder het pseudoniem A. Jaeger)
Nouveau Dictionnaire de Poche, Français-Hollandais et Hollandais-Français. (2e druk 1861; 3e 1866 - in totaal negen drukken) |
1858 |
(idem)
Neues Taschen-Wörterbuch, Deutsch-Holländisch and Holländisch-Deutsch. (2e dr. 1864 - totaal vijf drukken) |
1859 |
(idem)
A new Pocket-Dictionary of the English-Dutch and Dutch-English Languages. (2e druk 1864 - totaal 6 drukken) |
1862 |
Nieuw Nederduitsch-Fransch Woordenboek. Nouveau Dictionnaire Français-Hollandais et Hollandais-Français. |
1864 |
Vreemde Woordentolk; Verklaring van de aan Vreemde Talen ontleende Woorden en Zegswijzen. |
1866 |
Nouveau Dictionnaire de Poche Français-Néerlandais et Néerlandais-Français. |
1874 |
(postuum) Technologische Woordentolk in Vier Talen. |
goed gebruiken, want de lexicografische arbeid viel hem zwaar, hoewel hij hier in zijn voorwoorden slechts sporadisch iets over loslaat. Het duidelijkst is hij in het tweedelige woordenboek Nederlands-Frans, Frans-Nederlands. Hij beschouwde dit buitengewoon ambitieus opgezette woordenboek als zijn opus magnum en vanaf 1854 werkte hij er ‘schier onverpoosd’ aan door, acht jaren lang. Toen hij klaar was, schreef hij, op 1 juli 1862: ‘Mij heeft onder 't bewerken van dit Woordenboek te vaak de alles behalve opbeurende gedachte bekropen, dat ik mij een te zware last op de zwakke schouders had geladen.’
Kritiek op dit werk kon hij dan ook niet goed verdragen. Hij beschouwde het als een grote verdienste dat dit lexicon ‘niet enkel de gekuischte taal der letterkunde en der beschaafde standen’ vermeldde, ‘maar ook de dagelijksche volkstaal’. Toen hij vervolgens een ‘ellenlange brief’ ontving van een zekere ‘Taalvriend X’, iemand die zich eraan had gestoord dat hij bij het woord gat samenstellingen had opgenomen als gatlikken, gatlikker, gatlikster, gatlikkerij en gatlikking, schoot hij uit zijn slof, een gebeurtenis die eerder, in een ander verband, in deze kolommen ter sprake kwam (Onze Taal 9, 1991).
| |
● Drank en verwaarlozing
Kramers had een goede verstandhouding met Van Goor. ‘Het pleit wel voor den uitgever dat [Kramers] tot zijn einde hem immer ware vereering en hoogachting is blijven toedragen’, schrijft Gualth Kolff hierover in zijn necrologie van G.B. van Goor, die op 17 juni 1871 werd afgedrukt in het Nieuwsblad voor den boekhandel. Het pleit waarschijnlijk bovenal voor het geduld van de uitgever. Want dat Van Goor na verloop van tijd veel met zijn lexicograaf-in-vaste-dienst te stellen had, blijkt uit de brieven die Kramers aan zijn uitgever schreef. Die brieven zijn sinds enkele decennia zoek, samen met alle andere inkomende post van uitgeverij Van Goor. Maar in 1951 werden ze nog gelezen door de toekomstige lexicograaf P.A.F, van Veen, die erover berichtte in de jubileumuitgave Drie generaties Van Goor, een boek waarvan slechts zes exemplaren zijn gedrukt.
‘Merkwaardig was’, aldus Van Veen, ‘dat Kramers, wiens verdiensten inderdaad groot en veelzijdig waren (...) voortdurend door zijn uitgever achternagezeten moest worden. De grote auteur werd op den duur drankzuchtig en voldeed niet naar behoren aan zijn verplichtingen tegenover zijn gezin en zijn patroon. Steeg zijn geldnood al te zeer, en hadden zijn keurige en bloemrijke, meest in het Frans gestelde smeekbrieven geen succes, dan meldde hij zich persoonlijk aan voor een nieuw voorschot. Het kon dan gebeuren, dat hij met correctiewerk in een kamer werd gesloten, en dat hem het geld eerst
| |
| |
na volbrachte arbeid werd overhandigd.’
Misschien was Kramers straalbezopen toen hij op de avond van 17 april 1869 in de Kattensingel verdronk. Zeker is dat Gouda geen straat naar de grote lexicograaf heeft genoemd en nergens een plaquette. voor hem heeft aangebracht. Zijn graf is sinds lang geschud. Of er iets op zijn steen heeft gestaan, is niet bekend. Misschien wel het gedichtje dat hij in 1841 publiceerde in Proeve van luimige dichtstukjes: ‘De hoop - zij is een vaste staf,/ 't Geduld - het is een reisgewaad, / Waarmeê de mensch door dood en graf/ Naar de eeuwigheid, zijn woning, gaat.’
|
|