Onze Taal. Jaargang 61
(1992)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
DE SPRAAKMAKERS | |
Rattatat, pjioei-pjioei, plok-plok-plok: over oorlogstaalEwoud SandersHet malste boek uit zijn collectie, vindt hij zelf, is een inventarisatie van klanknabootsingen van geschut uit de Eerste Wereldoorlog. Het heet Geschütz- und Geschosslaute im Weltkrieg. Eine Materialsammlung aus deutschen und französischen Kriegsberichten en werd in 1925 samengesteld door Dietrich Behrens en Magdalene Karstien, vader en dochter. ‘Zoiets kunnen alleen Duitsers’, lacht hij, terwijl hij het boek laat zien waarin onder het hoofdje ‘Enkelvoudige geluiden’ klanknabootsingen zijn opgenomen als tschac!, vrran, rrrrrâoum, pschuit, toc, pout, pi...ou..ou, pan! pan! pan!, hing! zing! en clac! - woorden waar onze experimentele dichters nog een puntje aan kunnen zuigen. Toen hij twaalf werd, vroeg Leen Verhoeff het Etymologisch woordenboek der Nederlandse taal van J. Franck voor zijn verjaardag. ‘Andere jongens vragen voetbalschoenen op die leeftijd’, zegt hij nu, ‘maar mijn leraar Nederlands had me enthousiast gemaakt voor de geschiedenis van de Nederlandse taal.’ VOORBEELDEN VAN ‘OORLOCSTAAL’ | |
● VoorzorgsmaatregelIn kleine kring is Leen Verhoeff bekend. Lexicografen die een fout maken met betrekking tot soldatentaal, militair jargon of andere militaire zaken, kunnen steevast rekenen op een brief waarin zij op vriendelijke toon worden terechtgewezen. Verhoeff schreef zelf twee woordenboeken. Het woordenboek van Jan Soldaat verscheen eerst onder de titel Bollen, fillers en ouwe stompen. Het werd een geliefd geschenk voor iemand die afzwaaide, en beleefde tussen 1973 en 1980 dan ook vier herdrukken. Tegenwoordig is het alleen nog antiquarisch te verkrijgen. Hetzelfde geldt voor Het woordenboek van Jan Soldaat in Indonesië, dat in 1980 verscheen. Verhoeff schreef beide boeken onder het pseudoniem Henk Salleveldt. Waarom? Verhoeff was indertijd kolonel der artillerie en werkzaam als hoofd onderwijs van de Hogere Krijgsschool in Den Haag. ‘Ik had geen zin om constant op die boeken te worden aangesproken’, geeft hij als verklaring voor zijn nom de plume. Als je onderdirecteur bent van een instituut dat de toekomstige staf van het Nederlandse leger opleidt, kan het ongelegen komen om nadere uitleg te moeten verschaffen over latrine-opschriften in kazernes (‘Als ze me roepen/ ben ik gaan poepen, Als ze me missen/ ben ik gaan pissen’), of om op een ongepast moment herinnerd te worden aan de uitdrukking potlood in de grond (‘bevel om zich laag bij de grond voort te bewegen’). | |
● Unieke collectie
L. Verhoeff diende als officier bij de Koninklijke Landmacht van 1947 tot 1977. Hij publiceerde een vijftal boeken (waarvan twee onder het pseudoniem Henk Salleveldt) en vele artikelen over volkskundige en taalkundige aspecten van de militaire samenleving in Nederland en de ons omringende landen.
Verhoeff begon met het verzamelen van soldatentaal toen hij werd uitgezonden naar wat toen nog Nederlands-Indië heette. Terug in Nederland pakte hij het serieus aan. Hij maakte een begin met een verzameling militaire woordenboeken die inmiddels uniek genoemd mag worden - geen enkele openbare instelling heeft zo'n omvangrijke collectie boeken over Nederlandse, Franse, Duitse, Engelse en Amerikaanse soldatentaal en militaire folklore, zelfs de gespecialiseerde militaire bibliotheken niet. Op basis van dit materiaal schreef Verhoeff, behalve zijn woordenboeken, een groot aantal artikelen over soldatentaal en militaire curiosa, waaronder een serie van ruim zestig afleveringen voor het tijdschrift Ons Leger. Hierin komen onderwerpen aan bod als collectieve bijnamen voor soldaten (o.a. John Bull, Tommy en Fritz), militaire woorden in de horeca (zoals croissant en mayonaise), namen voor kledingstukken, stoffen en kleuren uit de militaire sfeer, militaire aspecten in plantenamen en straatnamen, spreekwoorden met een militaire achtergrond en ga zo maar door. | |
● On-Duitse humorQuadratschnauze: schreeuwlelijkGa naar eindnoot*
Volgens Verhoeff moet er een onderscheid worden gemaakt tussen oor- | |
[pagina 153]
| |
logstaal en militaire taal. Onder oorlogstaal verstaat hij de woorden en uitdrukkingen die in oorlogs- en mobilisatietijd aan de algemene spreektaal worden toegevoegd. Zo werd het Nederlands tijdens de Eerste Wereldoorlog verrijkt met woorden als oweeër (iemand die Oorlogswinst maakte), zilverbon, eenheidsworst, regeringsmeel, tank en trommelvuur. Ook de Tweede Wereldoorlog bracht nieuwe woorden en uitdrukkingen in omloop, zoals blazertjes, gemengd gehuwden, bunker (in de betekenis van kazemat), vrederechter en worteltje boven. In plaats van spinazie spraken sommigen in die donkere dagen gekscherend van spi, ‘want nazi kan ik niet over mijn lippen krijgen’. Rarholmäuschen: jonge verpleegsterGa naar eindnoot*
Verhoeff onderscheidt drie soorten militaire taal. Ten eerste is er de officiële militaire vaktaal. Daar vallen woorden onder als aanval, hoofdaanval, nevenaanval, schijnaanval, tegenaanval, tegenvoorbereidingsaanval, aanval met beperkte doelstelling en een curieus woord als onderdeelskilometerliter. Zulke begrippen zijn vastgelegd in diverse vakwoordenboeken die door de militaire leiding worden uitgegeven en die slechts voor militairen toegankelijk zijn. Een woord als vlet deelt Verhoeff in bij militair jargon. Iedere officier weet dat hiermee voorste lijn eigen troepen wordt bedoeld, een verklaring die een burger die nooit onder de wapenen is geweest nog altijd in verwarring achterlaat. Dat zelfde geldt min of meer voor woorden als pruttel (van prtl: pantser-rups-tegen-luchtdoelen), nabrander, aanmarcheringspas en bosbomp. De laatste categorie - militair slang - is in Duitsland het best in kaart gebracht. Daar doet men sinds het einde van de vorige eeuw systematisch onderzoek naar soldatentaal. Het resultaat bestaat uit enkele tientallen woordenboekjes die een sterk anekdotische, humoristische inslag hebben. ‘Ze zijn vaak voorzien van grappige, ik zou bijna zeggen, on- Duitse illustraties’, zegt Verhoeff, terwijl hij de moeizaam bij elkaar gespaarde boekjes laat zien. Ook de Franse en Engelse soldatentaal is vastgelegd in tientallen woordenboeken: in kleine, humoristische boekjes, maar ook in vuistdikke standaardwerken. Rarbolmalküre: verpleegster van rijpere leeftijdGa naar eindnoot*
| |
● OnkuisHet Nederlandse militaire slang heeft het, in vergelijking met het Duitse, een stuk minder goed getroffen. Van de soldatentaal van voor de Eerste Wereldoorlog zijn slechts sporen te vinden in Woordenschat (1899) van Taco H. de Beer en Laurillard, een woordenboek dat eerder in Onze Taal ter sprake kwam. Jac. van Ginniken besteedde in zijn tweedelige Handboek der Nederlandsche Taal (1913/1914) een uitvoerig hoofdstuk aan de kazernetaal vanaf 1860, maar de jezuïtische Nijmeegse hoogleraar schrapte daarbij alle onkuise woorden, vloeken en ‘obsceniteiten’ - een van de belangrijkste kenmerken van deze groepstaal. Er bestaan ook kenmerken die minder aanstoot geven. Volgens Leen Verhoeff bedient men zich in de kazerne graag van opzettelijke verbasteringen: garnizoenscomediant of hakakakel (voor HKKL: Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht). Bovendien spot Jan Soldaat graag met de officiële taal. Als voorbeeld noemt Verhoeff ongesteld zijn in de betekenis van weekdienst hebben. En ruim voor de opkomst van turbotaal hield men het in het leger bij voorkeur al kort en bondig: luit, praal (voor luitenant en korporaal), compie (voor compagnie) en rekkie (van reconnaissance, de verkenning). | |
● KlanknabootsingenHet gesprek loopt al ten einde als bij toeval de malle Duitse verzameling klanknabootsingen nog eens ter sprake komt. Verhoeff heeft mij zojuist een indrukwekkende stapel multomappen laten zien waarin hij allerlei aspecten van het soldatenleven beschrijft en illustreert. ‘Maar ik geloof’, zegt hij, ‘dat ik die klanknabootsingen zelf heb geïnventariseerd uit verhalen van soldaten in Nederlands-Indië.’ Nog geen minuut later is hij terug. Met een multomap vol aantekeningen over soldatentaal. Hij slaat een keurig getypte bladzijde op, die ik hier in z'n geheel laat volgen. Niet alleen vanwege het hoge poëtische gehalte, maar ook omdat de kans heel erg klein is dat ooit iemand nog eens de moeite neemt om deze unieke gegevens bij elkaar te zoeken. ‘Iedereen die ooit een ricochetschot heeft gehoord, zal instemmend knikken bij de zin van Jacob Zwaan in Soldaat in Indië: “Het weeë schreien van het ricochet dreinsde weg over het water.” Evenzo iedereen die ooit artillerievuur heeft horen overkomen bij de zin van Job Sytzen in Niet ieder soldaat sneuvelt: “En weer gromde de diepte, wapperde de lucht boven de boomtoppen en klonk bang-bang-bang achter de heuvel.” |
|