Pluscratie
Drs. K. Reestman - Hengelo
De taal is een onvoorspelbaar en onberekenbaar systeem. De levende taal vertoont rare verschijnselen. Een van de jongste binnendringers is de reeds bestaande term plus, maar nu gekoppeld aan allerlei andere woorden, meestal in de reclame. Tot voor kort werd het woord plus gebruikt als een rekenkundige term, als een opsommend voegwoord, of als een middel om een bepaald telwoord enigszins onbepaald te maken (een zesplusje). Gekoppeld aan een ander woord kwam het in slechts enkele uitdrukkingen voor: plusminus, pluspool, plusfour.
Al langer in gebruik was plus bij het aangeven van het vetgehalte van kaas. Maar het eerste gebruik van plus in de moderne betekenis is waarschijnlijk het aangeven van een onderste leeftijdsgrens (de vijftigplusser).
De neologismen met plus erin hebben als gemeenschappelijk kenmerk de betekenis ‘beter dan de vorige’. Het is een kwalitatieve toevoeging geworden. Dit wijkt af van de zuiver kwantitatieve betekenis van ‘meer’ of ‘groter’; deze betekenissen zijn wel aanwezig maar met een toegevoegde positieve kwalificering.
Ik heb uit ergernis een lijstje bijgehouden van plus-termen: Peugeot 205 Plus, Intercity PLUS, Fenix Plus, Esquire Plus, Ginseng Plus, Plus Weekend, variant Plus (in dagblad), IBM 486 Plus, Wick Calcium Plus, de Plus Markt, Colgate Plus, Ratel Plus (KRO), Voetbal Plus (Tros), Nationaal Milieubeleidsplan Plus, 2000-plus-bijbel, RTL Plus, het pluspakket (van de kabeltv), Plus Sport.
Mogen we - gezien de snelle verbreiding van het plus-virus - binnenkort misschien termen verwachten als bami speciaal plus, concert plus, film plus, quiz plus, onderwijs plus of zelfs kerkdienst plus?
Ik vind deze pluscratie maar een rare vertoning van de commercie, die uit concurrentiezucht woorden produceert waaruit geen enkel taalgevoel meer spreekt. Tegen commercie is geen taal bestand.