Vraag & antwoord
Taaladviesdienst
● Het begro(ot)te bedrag
? Ik twijfel altijd over de juiste schrijfwijze van bijvoorbeeld het begro(ot)te bedrag. Wat is de regel?
! De twijfel wordt veroorzaakt door verwarring van een bijvoeglijk naamwoord met de gelijkluidende persoonsvorm van het werkwoord in de verleden tijd. We geven daarom de regel voor de vorming van de persoonsvorm én voor die van het bijvoeglijk naamwoord dat van het voltooid deelwoord is afgeleid.
Persoonsvorm verleden tijd: achter de stam (het hele werkwoord zonder -en) ‘plakken’ we -te(n) of -de(n).
Voorbeeld: begroot+te(n) en besteed+de(n); hij begrootte/besteedde een flink bedrag.
Bijvoeglijk naamwoord: achter het voltooid deelwoord plakken we een -e: begroot+e = het begrote bedrag, besteed+e = het bestede bedrag. (Er verdwijnt een o en e als gevolg van de basisspellingregel dat een lange klinker in een open lettergreep slechts door één teken wordt uitgedrukt. Als de uitspraak dat vereist, moet een extra t of d worden toegevoegd: ontpit -> de ontpitte vrucht; gered -> het geredde kind.)
Maar hoe zie je nu in een zin of je te maken hebt met een bijvoeglijk naamwoord of met een persoonsvorm? Allereerst staat een bijvoeglijk naamwoord bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord en na een lidwoord (het - bedrag). Bovendien bestaat er een handig trucje.
Een persoonvorm - in tegenstelling tot een bijvoeglijk naamwoord - verandert als je de zin in een andere tijd zet:
Boer Bartjes vergro(ot)te zijn land met tien hectare. (toen)
Boer Bartjes vergroot zijn land met tien hectare. (nu)
Vergrootte verandert en is dus persoonsvorm: de juiste schrijfwijze is dus vergrootte. Maar in:
Op die vergro(ot)te foto zie je zijn lenzen zitten. (nu)
Op die vergro(ot)te foto zag je zijn lenzen zitten. (toen)
verandert slechts de werkwoordsvorm zie. Vergro(ot)te is onveranderlijk en dus een bijvoeglijk naamwoord. Dat wil zeggen: de vergrote foto.