| |
| |
| |
Het kastje van Barbanelle
Een lexicograaf van de duivel
Ewoud Sanders
In de paar studies die aan Nederlandse woordenboeken zijn gewijd, komt zijn naam niet voor. Toch neemt Adriaan Koerbagh (1632-1669) een unieke plaats in in de geschiedenis van de Nederlandse lexicografie: zijn eerste woordenboek ging in vlammen op en toen zijn tweede woordenboek verscheen, eiste de schout van Amsterdam dat Koerbaghs tong met een gloeiende priem zou worden doorboord, dat zijn rechterduim zou worden afgehakt en dat hij voor dertig jaar achter de tralies zou worden gezet.
Het was bij toeval dat ik de naam Adriaan Koerbagh voor het eerst tegenkwam. Wachtend in een bibliotheek bladerde ik in Verboden boeken in de Republiek der Vereenigde Nederlanden ('s-Gravenhage 1914) van dr. W.P.C. Knuttel. Bij nummer 209 in deze ‘beredeneerde catalogus’ beschrijft Knuttel een van die wijdlopige titels - in dit geval liefst twaalf regels - waar de zeventiende en achttiende eeuw in grossierden. Ik zou deze titel zeker over het hoofd hebben gezien als Knuttel geen noot had toegevoegd: ‘De schrijver, volgeling van Spinoza, had in zijn woordenboekje allerlei radicale meeningen verkondigd. Op aandringen van den kerkeraad lieten de burgemeesters van Amsterdam alle exemplaren waarop zij de hand konden leggen, “ophalen” terwijl de schout de exemplaren, welke op Koerbaghs kantoor gevonden werden, in beslag nam.’
Ik noteerde de volledige titel van het woordenboek: Een Bloemhof van allerley lieflijkheyd sonder verdriet geplant door Vreederijk Waarmond, ondersoeker der waarheyd, Tot nut en dienst van al die geen die der nut en dienst uyt trekken wil. Of een vertaaling en uytlegging van al de Hebreusche, Griecksche, Latijnse, Franse, en andere vreemde bastaart-woorden en wijsen van spreeken, die ('t welk te beklaagen is) soo inde Godsgeleertheyd, regtsgeleertheyd, geneeskonst, als in andere konsten en weetenschappen, en ook in het dagelijks gebruyk van spreeken, inde Nederduytse taal gebruykt worden.
| |
● Knappe kop
Verdere naspeuringen leerden dat er sinds 1850 in zeker twintig boeken of tijdschriften over Koerbagh en zijn woordenboeken is geschreven, wat het des te opmerkelijker maakt dat er in de paar gespecialiseerde studies over de geschiedenis van de Nederlandse lexicografie met geen woord over deze martelaar van de blasfemische definitie wordt gerept.
De grootste hedendaagse Koerbagh-kenner is zonder twijfel de Belgische wetenschapper Hubert Vandenbossche. In Adriaan Koerbagh en Spinoza (Leiden, 1978), de recentste publikatie over de onfortuinlijke woordenboekschrijver, gaat hij ervan uit dat Adriaan in 1632 geboren is, als zoon van een plateelbakker uit Bergen op Zoom en een Amsterdamse vroedvrouw - daarmee een eind makend aan eerdere theorieën. Vader Koerbagh overlijdt in 1644, waarop Adriaan de latere schout en burgemeester van Amsterdam, Lambert Reijnst, als voogd krijgt toegewezen.
Adriaan blijkt over een knappe kop te beschikken: binnen acht jaar behaalt hij twee doctorstitels, zowel in de geneeskunde als in de rechtsgeleerdheid. Zijn twee jaar jongere broer Johannes, met wie hij een innige band heeft, schopt het tot predikant.
In 1664 publiceert Adriaan 't Nieuw Woorden-Boek der Regten, zoals de beknopte titel luidt. Een klein boekje, waarin Koerbagh een paar duizend bastaardwoorden uit het juridisch vakjargon verklaart en vertaalt. Het is zijn bedoeling, zo schrijft hij in het voorwoord, dat geleerden voortaan afzien van ‘knoeilatijn’ en dat ‘ongeleerden’ het juiste gebruik van juridische termen leren.
Waarom dit boekje zo buitengewoon zeldzaam is weet niemand. K.O. Meinsma, de grootste Koerbaghkenner uit de vorige eeuw, speculeert in Spinoza en zijn kring (1896) dat de hele oplaag door brand is verwoest. Hoe het ook zij, in openbare collecties in Nederland zijn slechts drie exemplaren van dit boek bekend, wat het tot een van de zeldzaamste Nederlandse woordenboeken maakt.
| |
● Christus, de besmeerde
Als 't Nieuw Woorden-Boek der Regten inderdaad door brand verloren gegaan is, dan gebeurde dat al kort na verschijning, want in Een Bloemhof herhaalt Adriaan Koerbagh opmerkelijk veel uit zijn vorige woordenboek. Een Bloemhof is niet groter dan een hand en telt 672 bladzijden. Om onduidelijke redenen verscheen het met twee verschillende titelpagina's. Op de ene staat: ‘Gedrukt te Leyden voor Goedaart onderwijs. In 't jaer 1668’. Het andere titelblad vermeldt: ‘Gedaen door Mr. Adr. Koerbagh, regts- | |
| |
gel. en geneesmr. t' Amsterdam, Gedrukt voor den Schrijver. In 't jaer 1668'. Eén verklaring luidt dat het boek-met-schuilnaam voor de handel bestemd was, terwijl vrienden een exemplaar kregen waarin de auteur zichzelf bekendmaakte, maar opmerkelijk genoeg bestaan er ook exemplaren waarin beide titelpagina's zijn opgenomen.
In Een Bloemhof worden duizenden bastaardwoorden uit alle disciplines verklaard en vertaald. Vaak zijn de verklaringen kort en simpel. Zo staat er achter dictionaris ‘een woord-boek, woordenschat’. Andere vreemde woorden krijgen een gezochtere vertaling. Zo stelde Koerbagh voor om ‘recept’ te vervangen door inneemselbriefje, ‘incorrectie’ door onverbetering en ‘fantasie’ door het fraaie swerfgedachten. Dat Koerbagh Christus vertaalde met besmeerde komt doordat hij zalfen ten onrechte aanzag voor een uitheems woord, wat gezalfde onbruikbaar maakte.
Koerbagh noemt geen bronnen, maar in De Franse woorden in het Nederlands (Amsterdam 1906) toont J.J. Salverda de Grave aan dat Koerbagh zwaar leunde op Kiliaan en mogelijk nog zwaarder op Woordenschat van Lodewijk Meyer, een beroemd zeventiende-eeuws bastaardwoordenboek. In ieder geval komt het doel dat Koerbagh voor ogen stond, sterk overeen met dat van Meyer: het vervangen van bastaardwoorden door Nederlandse woorden maakte het aanleren van Latijn overbodig; de jeugd kon zich daardoor eerder verdiepen in de kunsten en wetenschappen. Bovendien wilde Koerbagh de bloei van het Nederlands bevorderen, die ‘heerlijkste, rijkste en beduytsaamste taal der waereld’.
| |
● Wat zelfs God niet kan
Koerbagh beperkte zich niet tot de zakelijke behandeling van vreemde woorden. Hij was een fel aanhanger geworden van Spinoza, met wie hij naar alle waarschijnlijkheid correspondeerde (de briefwisseling is, met alle andere brieven van en aan Koerbagh, verloren gegaan). Daarnaast was hij zeer onder de indruk van de Engelse wijsgeer Thomas Hobbes, de grondlegger van het empirisme, wiens Leviathan in 1667 in het Nederlands was vertaald door zijn studiegenoot en vriend Abraham van Berckel. Bovendien was Koerbagh een overtuigd sociniaan, een aanhanger van de rationalistische leer van de Italiaanse hervormer Socinus (†1604).
Religie,
(vrij vertaald:) ‘Elk volk meent en gelooft, dat zijn manier van Godsdienst de beste is en in de ogen van God het aangenaamst. (...) En elk vloekt en scheldt de ander als eerste uit als ongelovig en godloos, omdatter soo effen op een stipken geen overeenkoming is... Een groot bewijs, voorwaar, dat een echt redelijke Godsdienst niet bestaat: want die had het niet nodig staande te worden gehouden door geweld. Ik heb ook niet kunnen ontdekken, bij bestudering van de geschiedenisboeken, dat zo'n religie er ooit is geweest. En het ziet er niet naar uit dat er in de eeuwigheid ooit zo'n godsdienst zal komen.’
In zijn woordenboek balde Koerbagh zijn levensbeschouwelijke inzichten samen in woordverklaringen die in de geschiedenis van de Nederlandse lexicografie hun weerga niet kennen. Koerbagh spotte met alles en iedereen, in trefwoorden die in lengte soms de vier pagina's overschrijden. Hij spotte met juristen en artsen, met astrologie - door hem vertaald als starrekrachtkunde - met vrouwen (zie het trefwoord juwelen elders bij dit artikel) en met liefhebbers van vreemde en dure spijzen. Zo schreef hij bij het trefwoord caviaar: ‘Van smaak isse of men seep kauwde, word van sommige luyden evenwel lekkernijs halven gegeeten.’
Bovenal richtte hij echter zijn pijlen op de godsdienst. Koerbagh benaderde religie als een wetenschapper, met scalpel, meetlat en vergrootglas. Hij lachte om het feit dat de samenstellers van de bijbel dachten dat de aarde plat was, noemde het rekenkundig onmogelijk om alle dieren aan boord van de ark van Noach te hijsen en schreef bijvoorbeeld bij mirakel, vrij vertaald: ‘De Godsgeleerden willen, dat een wonderwerk iets is dat tegen of boven de natuur geschiedt; dat is onjuist, want iets kan niet tegen of boven de natuur geschieden.’
Ten opzichte van joden, remonstranten en kwakers was hij betrekkelijk mild, maar de katholieken kregen alle hoeken van de kerk te zien. Hij beschuldigde bisschoppen van kuiperij en machtswellust, noemde kluizenaars ‘meer beestagtig dan menschagtig’, hij nam een loopje met bedevaartgangers, noemde relikwieën ‘vodderij’ en schrijft bij het trefwoord altaar, wederom vrij vertaald: ‘De roomsen kunnen, wat zelfs God niet kan, op alle tijden van de dag, van een klein rond stukje meelgebak, een mens maken.’
Van de kuisheid van de roomse geestelijken was hij evenmin overtuigd. Zo schrijft hij bij abdis: ‘geestelijke maagd. Ofte het alle nakomen zonder eens een mannelijke beslaping te soeken of te genieten, daar twijfel ik an.’
| |
● Uitgeleverd en vervolgd
Mogelijk had dit alles met een sisser kunnen aflopen. De Nederlandse protestant in de zeventiende eeuw kon een scherpe aanval op de roomse kerk wel waarderen. Maar Koerbagh ging nog een flinke stap verder. Weliswaar was de gereformeerde religie een beetje anders dan de roomse, zo stelde hij, een religie die op wijsheid, waarheid en rede steunt, kon je het echter niet noemen. De bijbel beschouwde de tweevoudige doctor als een overbodig boek. Alleen wat in de Schrift met de rede overeenstemt, diende volgens hem te worden bewaard. ‘Het woord Bibel’, lichtte hij toe, vrij vertaald, ‘is een bastaard Grieks woord en betekent in het algemeen een boek, het doet er niet toe wat voor een boek het is, al was 't Reintje de Vos of Tijl Uilenspiegel...’
Ook de voornaamste leerstukken van de kerk moesten eraan geloven. Koerbagh ontkende de drieëenheid, hij verwierp orakels, hij achtte duivels en engelen een droombeeld, hij betwistte de goddelijkheid van Jezus (‘Wie eigenlijk de vader van deze Behouder is geweest, weet men niet, en daarom hebben enige onwetende lieden gezegd dat dit God was’) en bij createur schrijft hij, vrij vertaald: ‘Van God wordt oneigenlijk gezegd dat hij een schepper is. Maar een schepper betekent iemand die iets schept, hetzij water uit een bak of brij uit een pot. En de wereld is niet geschapen maar is er altijd al geweest.’
Sabbath,
(vrij vertaald:) ‘Men zegt dat de rustdag is ingesteld door God zelf, nadat hij zes dagen en nachten zonder rusten had doorgewerkt om de aarde te scheppen. Het kan ook zijn dat de Heer 's nachts een beetje gerust heeft en 's morgens vroeg weer aan de arbeid is gegaan. (...) Het komt mij allemaal wat kluchtig en wonderlijk over. Maar de samensteller van de bijbel heeft geloof ik gedacht: ik schrijf het maar voor een deel domme slaafsche Jooden, die kan men wijsmaken dat alles waar is, en als die het lang genoeg geloofd hebben, zullen veel anderen het op een gegeven moment ook geloven.’
| |
| |
Dit ging zelfs de meest ruimdenkende protestant te ver. Een Bloemhof verscheen half februari 1668. Op 23 februari besloot de kerkeraad de zaak aan te kaarten bij de Amsterdamse burgemeesters (dat waren er toen vier). Burgemeester Lambert Reijnst, zoals gezegd voogd van Adriaan Koerbagh, werd bij de procedures die volgden zorgvuldig gemeden of buitenspel gezet. Die zelfde week nam de Amsterdamse schout alle exemplaren van Een Bloemhof waar hij zijn hand op kon leggen, in beslag. Koerbagh vluchtte naar Culemborg, toen een vrije heerlijkheid waar kerk en burgemeesters geen zeggenschap hadden.
In Culemborg werkt Koerbagh verder aan een volgend boek, getiteld Een ligt schijnende in Duystere Plaatsen, minstens zo blasfemisch als Een Bloemhof. Als de drukker - gealarmeerd door de commotie rond Een Bloemhof - weigert verder te gaan en het manuscript overhandigt aan de schout, raakt de zaak in een stroomversnelling. De Amsterdamse schout vertrekt naar Culemborg om de stedehouder te dwingen Koerbagh uit te leveren, maar de vogel blijkt gevlogen. Vermomd met een zwarte pruik weet Koerbagh zich in Leiden nog een tijdje schuil te houden onder de naam Pieter Wilte, maar hij wordt verraden. In de vroege ochtend van 18 juli 1668 wordt hij door de schout en zijn rakkers van zijn bed gelicht en met geboeide voeten (pede ligato) naar Amsterdam gebracht.
Juwelen (letterlijk:) ‘kleynood. Alsoo worden de kostelijke gesteenten en paerlen genoemt van ons Duyt-schen, om datse sijn van kleyne nood, dat is, dat mense niet van noode of van doen heeft. Dan een gek wil gaern bellen an hebben, en de vrouwen, die dog van aert hovaerdig en trots zijn, meynen datse wel dapper pronken en brallen, alse met die vodden en leurdereyen behangen zijn. Over sulks is der selver waardye in sik selfs niet meer alser een rijke gek voor geeven wil: want 't is misselijk waar een gek sijn geld an legt.’
Het proces tegen Koerbagh staat te boek als het ‘Ketterproces’. De verhoren beginnen op 20 juli; op 27 juli wordt vonnis gewezen. Koerbagh hield bij hoog en laag vol dat hij Een Bloemhof alleen had geschreven. Hij had er zelfs met niemand over gepraat, zo verklaarde hij. Later onderzoek heeft echter aangetoond dat hij in ieder geval de medewerking heeft gehad van zijn broer Johannes en waarschijnlijk van zijn vriend Van Berckel, de Hobbes-vertaler. En in Nederlands Cartesianisme (Amsterdam, 1954) schrijft C. Louise Thijssen-Schoute dat ook spinozist Johannes Bouw-meester mogelijk een belangrijk aandeel heeft gehad in de totstandkoming van het omstreden woordenboek.
| |
● Een goddeloos boek
Hoe het ook zij, de 35-jarige Koerbagh hoorde een ongewoon strenge straf tegen zich eisen: dertig jaar celstraf, het doorboren van zijn tong met een gloeiende priem, het afhakken van zijn rechterduim, het verbranden van zijn boeken en het vergoeden van de proceskosten.
De Amsterdamse burgemeesters hebben nooit serieus overwogen deze straf ook werkelijk op te leggen, zo blijkt uit de aantekeningen van een van hen, maar ook de straf waartoe ze na ampel beraad besloten, was voor die tijd erg zwaar: voor het schrijven van Een Bloemhof (‘een zeer profaen en goddeloos boek’, aldus het officiële vonnis) en Een licht schijnende in Duystere Plaatsen (‘niet minder afgryselyk’) werd Koerbagh veroordeeld tot tien jaar cel, tien jaar verbanning uit Amsterdam en omgeving, vierduizend gulden boete, plus tweeduizend gulden voor de proceskosten. Het plan om het woordenboek te verbranden lieten de burgemeesters varen, omdat dit bij het volk ‘de lust naar dit verboden gerecht alleen maar zou opwekken’, zo heet het ergens. Om die zelfde reden gaven de schepenen aan de Amsterdamse beeldhouwer Jan Pieterszoon geen toestemming om het boek te publiceren dat hij als reactie op Een Bloemhof had geschreven.
Koerbagh heeft niet veel tijd gehad om zijn lexicografische zonden te overdenken. Op 29 december 1668 werd hij overgebracht naar het Rasphuis, waar hij braziliehout - een keiharde donkerrode houtsoort - moest raspen. Volgens een anonieme dichter had hij met deze straf nog geluk: ‘Geluckigh waert ghy Koerbagh, dat/ Ghy in de groote Amstelstadt/ Wierd om u Italiën/ U binnen hare, of Italiën/U binnen hare Traliën,/ Uw' straf soud swaerder sijn als hangen’, luiden de eerste regels van het gedicht Aen den gevangen Koerbagh, over sijn Godloos Woordenboeck, of Bloemhof vol alderhande liefflijkckheyt sonder verdriet, dat in 1672 werd gepubliceerd.
Koerbagh dacht daar zelf ongetwijfeld anders over. Hij stierf in oktober 1669 door ziekte en uitputting. Tijdens de uitvaart, waarbij honderden belangstellenden aanwezig waren, landde een pikzwarte hen op de kist. Het verhaal gaat dat het beest er niet van af te jagen was, niet met dreigen, niet met gooien, niet door het wuiven met hoeden. Voor velen het onomstotelijke bewijs dat hier een lexicograaf van de duivel ten grave werd gedragen.
Met dank aan Ike van Hardeveld.
|
|