Países Baixos hebben maar weinigen ooit gehoord.
Laten we de Portugese woorden van Nederlandse oorsprong eens bekijken. Portugezen mogen graag een vergelijking trekken tussen Nederland en Portugal: twee kleine landen met een zeevarend en koloniaal verleden, beide gelegen aan de uiteinden van Europa. De invloed van het Nederlands op de Portugese scheepsterminologie is dan ook niet vreemd. Enkele voorbeelden: bombordo en estibordo gaan terug op bakboord en stuurboord. Verschillende typen schepen hebben hun naam aan het Nederlands te danken, zoals chalupa (sloep), sumaca (smak), iate (jacht) en urca (hulk), en verder allerlei hulpmiddelen voor de scheepvaart, zoals een eslinga (slinger), een kabel om vracht aan boord te hijsen; een escota (schoot), een kabel om de zeilen vast te maken, en een lastro (last), een gewicht dat men in het ruim van het schip legt ter stabilisering.
Scheepsterminologie uit de zeventiende en achttiende eeuw vormt verreweg de grootste groep woorden. Daarnaast heeft ook het Portugees, net zoals het Frans of Italiaans, woorden overgenomen die de Nederlandse waterwerken benoemen (polder, dique).
Weinig woorden zijn rechtstreeks van het Nederlands naar het Portugees gegaan. Het Frans is een belangrijke schakel en ook het Engels heeft enkele woorden doorgegeven.
Hieronder volgt een selectie van de door mij verzamelde woorden. De meeste komen uit de woordenboeken, enkele ben ik op andere plaatsen tegengekomen. Aan de andere kant bevat een woordenboek woorden die in het levende taalgebruik nauwelijks meer voorkomen; enkele daarvan zijn toch in de lijst opgenomen.
In de eerste kolom vindt u het Portugese woord, in de tweede de oorspronkelijke Nederlandse term en in de derde kolom de taal die het woord aan het Portugees heeft doorgegeven.
amarrar |
aanmaren (aanmeren, aanleggen vasthouden aan) |
Frans: amarrer |
arcabuz |
hakebusse/haakbus (soort geweer) |
Frans: harquebuse
Italiaans: archibugo |
atracar |
trekken (vastleggen, binnenlopen, stevig vasthouden) |
Italiaans: attraccare |
bacalhau |
kabeljauw/bakeljouw (stokvis) |
|
bacamarte |
breecmes (soort geweer) |
Frans: braquemart |
blusa |
bluts (blouse) |
Frans: blouse |
bur - boer |
boer (inwoner van Zuid-Afrika van Nederlandse afkomst) |
|
bojar |
bogen (bol maken) |
|
bombordo |
bakboord |
|
boximmane |
boschiesman (bosjesman) |
|
brande |
brandewijn |
Engels: brandy |
chalupa |
sloep |
Frans: chaloupe |
colza |
koolzaad |
|
dique |
dijk |
|
doca |
doke (dok) |
Engels: dock |
droga |
droog (drugs) |
Frans: drogue |
escora |
schore (schoor, stutbalk) |
|
escorbuto |
schorbut (scheurbuik) |
|
escota |
schoote (scheepskabel) |
|
escuna |
schoener (type boot) |
|
estibordo |
stierboord (stuurboord) |
|
flibusteiro |
vrijbuiter (zeepiraat, avonturier) |
Frans: filibustier |
frete |
vracht |
|
iate |
jacht (boot) |
Engels: yacht |
lastro |
last (ballast) |
Frans: laste |
pinque |
pink (soort boot) |
|
polaca |
polaak (soort boot) |
|
polder |
polder |
|
quermesse |
kerkmesse (bazaar, veiling voor een goed doel) |
|
snack-bar |
snacken |
Engels: snack |
sumaca |
smak (soort boot) |
|
tricô |
strikken, breiwerk |
Frans: tricoter |
vagão |
wagen (treinwagon) |
Engels: wagon |