steeds aan het begin van een hoofdstuk te zetten. De ideeën die hem minder aanstaan, verstopt hij in het midden van een hoofdstuk of zelfs in een bijlage.
Maar de belangrijkste strategie is: vervagen. Blijkt het echt onmogelijk te zijn op inhoudelijke gronden een compromis te bereiken, dan kan de schrijver bijvoorbeeld met een lijdende vorm de verantwoordelijkheden verdoezelen. In plaats van “VROM moet ervoor zorgen dat...” komt er in de nota dan te staan “Er moet voor gezorgd worden dat...” Of termijnen worden vervaagd: “op enige termijn” in plaats van “binnen vier jaar”. Een ander voorbeeld is vaagheid over de middelen die ingezet gaan worden: “er zullen instrumenten ontwikkeld worden teneinde...” in plaats van “door middel van wetgeving kan bereikt worden dat...”’
Een schrijver van een nota moet dus vooral een bekwame vervager zijn?
‘Vaag taalgebruik in een beleidsnota is doorgaans geen gevolg van onkunde maar een bewuste keuze van de schrijver. Vaagheid heeft voordelen. Als een nota af is, moet er een besluit over genomen worden, bijvoorbeeld in de Tweede Kamer. Gaat de Kamer ermee akkoord dat er “meer aandacht voor de podiumkunsten moet komen”, dan is dat mooie winst voor de ambtenaren. Die kunnen dan na de besluitvorming zelf gaan bepalen hoe ze het beleid nader gaan invullen. Een ambtenaar zou de functie van vaagheid wellicht omschrijven als “het beschermen van de eigen beleidsvrijheid”. Je kunt ook gewoon zeggen dat de besluitvormers met die vaagheid belazerd worden. Die worden gedwongen een standpunt te bepalen over vage plannen. Neem bijvoorbeeld de kamerleden. Er is wel eens uitgezocht dat die per jaar zo'n 42.000 bladzijden tekst te verwerken krijgen. Als daar dan ook nog eens vaag geformuleerde beleidsnota's tussen zitten, is dat natuurlijk een groot probleem. Daar klagen kamerleden veelvuldig over, maar zonder succes.’
Presentatie van een (lijvig) ambtelijk rapport (foto ANP)
Zou jij ervoor voelen toekomstige notaschrijvers de fijne kneepjes van het ‘vervagend schrijven’ aan te leren?
‘Dat is een moeilijk punt, een ethisch probleem bijna. Als burger vind ik het een uiterst ongewenste gang van zaken dat die strategieën worden toegepast, louter en alleen om ambtelijk resultaat te boeken. Dat is echt een enorme scheefgroei in het functioneren van onze democratie. In een cursus zou je ook zeker aandacht aan dat probleem moeten schenken, maar ik vrees dat schrijvers van nota's zich daar weinig aan gelegen laten liggen. Een van mijn proefpersonen zei enigszins weemoedig: “Ach, mijnheer Janssen, met helderheid kom je er niet in de ambtenarij.” Een schrijver wil in een schrijfcursus dingen leren waarmee hij zijn beroep beter kan uitoefenen. Als je dat wilt bereiken, dan moet je aandacht besteden aan de strategische kanten van het schrijven.’
Ik heb hier de nota Naar een economisch perspectief voor de Haagse regio voor me liggen. Op bladzijde 69 staat de volgende zin: ‘Reservering van een op het aantal voor het begin van het stadsvernieuwingsproces voor bedrijfsdoeleinden in gebruik zijnde vierkante meters bedrijfsruimte gebaseerde hoeveelheid in het plan op te nemen bedrijfsruimte is nauwelijks haalbaar.’ Is deze stijlbloem een voorbeeld van een strategisch geformuleerde zin?
‘Ambtenaren nemen vaak wel erg snel genoegen met zulke draken van zinnen. Het kost nu eenmaal veel tijd om dingen die best duidelijk mogen zijn ook echt duidelijk op te schrijven. Maar er is nog een andere verklaring voor dit soort idiote zinnen. Tijdens het werken aan een nota worden er voortdurend conceptversies besproken.
Wanneer over een bepaald stukje eenmaal overeenstemming is bereikt, dan wordt daar meestal niets meer aan veranderd, ook niet aan de formulering. Want een nieuwe formulering kan toch weer tot een heel subtiel betekenisverschil leiden en dan begint de discussie weer van voren af aan.’
Mag ik daaruit afleiden dat ambtenaren de stijl van hun nota's van ondergeschikt belang vinden?
‘Nee, dat is niet helemaal waar. Tijdens besprekingen wordt regelmatig stijlkritiek gegeven, maar dan wel op een heel vage manier. Dan krijgt de schrijver te horen: “Deze passage is niet bijtend genoeg.” Of: “Deze paragraaf zou nog wat puntiger moeten.” Met dit soort impressionistische stijlkritiek kan een schrijver natuurlijk niet uit de voeten.
Schrijvers worden ook vaak met een kluitje in het riet gestuurd wanneer de opbouw van de tekst ter discussie staat. Het is niet zo moeilijk om te roepen dat je iets “rommelig” of “onlogisch” vindt. Als dat niet verder wordt toegelicht, wordt het voor de schrijver wel bijzonder lastig de klacht te verhelpen.’
Het lijkt me al met al niet erg aangenaam een nota te moeten schrijven.
‘Een notaschrijver heeft macht. Uiteindelijk bepaalt hij wat er wel in de nota komt en wat niet, en daarmee ook een beetje wat er in het land gaat gebeuren. Bovendien werkt het penvoerderschap voor een ambtenaar zeer statusverhogend. Over schrijvers die aan belangrijke nota's hebben gewerkt, wordt met ontzag gesproken. Maar er moet een hoop strategisch vernuft en moeizaam gemanoeuvreer aan te pas komen om een tekst aanvaard te krijgen. Een van mijn proefpersonen verzuchtte: “Vroeger kon ik heel duidelijk schrijven, maar dat ben ik helaas verleerd.”’