Onze Taal. Jaargang 61
(1992)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd● Uitspraak als norm?In de Leidraad van het Groene Boekje en in de ‘Grondbeginselen’ van De Vries & Te Winkel - wier systeem we, met enkele aanpassingen, nog steeds hanteren - vinden we geen toelichting op het verschil tussen de meervoudsvorm in bijvoorbeeld kaarsen en laarzen. Siegenbeek heeft in zijn ‘Verhandeling over de Nederduitsche spelling’ (1805), bij de invoering van onze eerste officiële spelling, wel aandacht aan de kwestie geschonken. Hij vond het verschil tussen enerzijds kansen, dansen, kersen, schorsen e.d. en anderzijds bonzen, ganzen, grenzen e.d. verantwoord, omdat ‘de laatste woorden in het meervoud den zachten klank der z doen hooren, terwijl de eerste den scherpen klank der s hebben’. De uitspraak geeft dus de doorslag bij het kiezen tussen s en z. In zijn ‘Nederlandsche spraakleer’ (1871) doet de grammaticus Brill een indrukwekkende poging om de meervoudsvorming van zelfstandige naamwoorden op f resp. s achteraf in ‘regels’ onder te brengen. Hij stelt onder andere het volgende vast: ‘De s, welke eene l vóór zich heeft, is doorgaans zacht: dus hebben els, hals, pels in het meervoud: elzen, halzen, pelzen; alleen het vreemde pols (Latijns pulsus) heeft polsen.’ De numerieke meerderheid van de meervouden met z wordt wankel als we aan de voorbeelden toevoegen: impulsen, pulsen, walsen, welsen en felsen. Nu is het opvallend dat op -ls eindigende bijvoeglijke naamwoorden bij verlenging allemaal hun -s- weten te handhaven: malse, valse, hemelse, helse, bijbelse, speelse, schoolse, duffelse, enz. Ook eigennamen behouden hun -s-: Brielse, Brusselse, Tielse, Zwolse, Peelse, Tesselse, Waalse, Keulse, enz. De enige uitzondering hierop is Belze (Belze shag), vermoedelijk onder invloed van de Franse uitspraak van ‘Belge’. | |
● Dilemma voor woordenboekenHoe moeilijk de keuze tussen s en z bij vermeervoudiging is, valt af te leiden uit woordenboeken: in de dikke Van Dale duikt in 1976 de nieuweling bielsen op, die in 1984 wordt gepresenteerd als bielsen/bielzen. Bij Koenen doet zich hetzelfde voor in resp. 1951 en 1986. Prisma komt in 1989 met twee tegengestelde versies: bielsen/bielzen in het ‘Handwoordenboek’; bielzen/bielsen in ‘Spelling’. Kramers kent in 1990 alleen bielsen; de Herziene Woordenlijst is realistisch met als enige vorm bielzen. In 1947 kwalificeerde prof. Van Haeringen in een brochure rails als een bijzonder geval: ‘Het is goed op weg om een nieuw singulare (= enkelvoud) te worden, en van eenvoudige mensen zal men dan ook reelsen of reelzen wel kunnen horen.’ Willen we voorspellen hoe de keuze van die ‘eenvoudige mensen’/die spraakmakende gemeente uitvalt, dan moeten we ons verdiepen in de lotgevallen van soortgelijke woorden. Daartoe heb ik enkele woorden geselecteerd waarbij geen betekenisverschil tussen de meervoudvorm met s of z in het geding is (zoals wel het geval is bij kruis, lens, hans, swans, slons, leis, pers en hors), namelijk: frons, glans, poes, saus, smous, ons, spons, forens, plons en keurs. Van de eerste vijf noteerde Van Dale in 1874 het meervoud met een -s-: fronsen, glansen, poesen, sausen en smousen; in 1961 is daarnaast het meervoud met een -z- mogelijk. Onsen moest van 1874 tot 1976 wachten op het alternatieve onzen. Sponsen kreeg al in 1914 de nevenvorm sponzen. Pas in 1904 duikt het woord forensen op, dat eveneens in 1961 met een -z- mag. Ook in 1904 zien we voor het eerst het meervoud met -z- van plons, welke vorm in 1961 die met een -s- naast zich krijgt. In 1874 wordt het meervoud keurzen vermeld, vanaf 1950 verschijnt keursen; in 1961 mogen we dan uit beide vormen kiezen. Ook de woordenboeken van Koenen, Kramers en Verschueren en de Herziene Woordenlijst hebben in hun jongste uitgave van deze woorden beide meervouden opgenomen. Het subtiele verschil dat soms optreedt, heeft betrekking op de volgorde van beide vormen. Mogen we aannemen dat voor de eerstvermelde vorm een lichte voorkeur bestaat?
Dit antecedentenonderzoek levert een duidelijke indicatie op van een verschuiving van het meervoud op -sen naar dat op -zen. Merkwaardigerwijze heeft het door Van Haeringen 44 jaar geleden geopperde reelsen/reelzen nog geen plaats veroverd in enig woordenboek (maar in mijn dialect hoorde ik altijd al rilze zeggen). Uiteindelijk is het toch de spraakmakende gemeente die zo'n meervoud lanceert, en volgens Siegenbeek geeft de uitspraak de doorslag, zodat we te zijner tijd - met instemming van Brill - reelzen mogen verwachten, ook al gezien de nabuurschap met de eronder liggende bielzen. |
|