Drogredenen [5]
Ontduiken van de bewijslast
F.H. van Eemeren & R. Grootendorst
‘Het behoeft geen betoog dat...’ Er bestaan diverse slinkse en minder slinkse manieren om je in discussies te onttrekken aan de plicht om het eigen standpunt te verdedigen. Ze staan bekend als de drogreden van het ontduiken van de bewijslast. Bewijs maar eens dat het niet zo is!
De term ‘bewijslast’ komt uit de rechtspraak en verwijst naar de verplichting om de juistheid of aannemelijkheid aan te tonen van bepaalde feiten of een beweerd recht. In een strafproces wordt uitgegaan van het ‘presumptiebeginsel’: de verdachte is onschuldig zolang zijn schuld niet bewezen is, en het is de taak van de officier van justitie om dat bewijs te leveren. In een civiel proces hebben beide partijen de bewijslast voor hun eigen beweringen.
Ook in niet-juridische discussies kunnen er problemen ontstaan over de verdeling van de bewijslast, maar een precieze regeling ontbreekt meestal. De vraag is dan op welke partij de verdedigingsplicht rust. Er is één regel die enig houvast biedt: wie een standpunt naar voren brengt, is verplicht dit desgevraagd te verdedigen. Maar als allebei de partijen eigen (en misschien zelfs strijdige) standpunten naar voren brengen, is nog niet duidelijk hoe de verdedigingsplicht precies geregeld moet worden, en een rechter die de knoop kan doorhakken is er niet.
In zulke situaties proberen discussianten soms onder hun verdedigingsplicht uit te komen. De methoden die daarbij worden aangewend, bemoeilijken de oplossing van het verschil van mening. Ze staan bekend als de drogreden van het ontduiken van de bewijslast.
Hoe kunnen de partijen proberen van hun verdedigingsplicht af te komen? Ten eerste door deze af te wentelen op de tegenpartij (het verschuiven van de bewijslast); ten tweede door net te doen alsof het standpunt helemaal geen verdediging nodig heeft (het ontkennen van de bewijslast).
De meest directe manier om de bewijslast te verschuiven, is botweg te stellen dat je tegenstander/opponent maar moet aantonen dat je ongelijk hebt: ‘Als je me niet gelooft, zeg jij dan maar hoe het wél zit.’ Die opponent krijgt dan op weinig subtiele wijze - en geheel ten onrechte - de rol opgedrongen van iemand die het tegengestelde standpunt moet bewijzen, terwijl hij in feite misschien alleen maar twijfel heeft geuit.
Meestal gaat het verschuiven van de bewijslast wat geraffineerder in zijn werk, zoals in een interview uit 1981 met mr. W.J. Geertsema, destijds Commissaris van de Koningin in Gelderland. Geertsema spreekt in een vraaggesprek met het weekblad Televizier het vermoeden uit dat geld afkomstig van bankovervallen is gebruikt bij kraakacties en acties tegen kernenergie. Als voorbeeld noemt hij kraakacties in Nijmegen. Geertsema:
‘Duizenden kwamen toen per trein naar Nijmegen en verbleven er dagenlang. Dat moet een hoop geld kosten. Ergens moet dat geld toch vandaan zijn gekomen.’ (...) ‘Bewijzen kan ik het niet’, zegt hij, ‘en het ligt ook niet op mijn weg om dat uit te zoeken.’
(Het Parool, 20 augustus 1981)
Wat Geertsema over het hoofd ziet, is dat hij zelf de bewijslast heeft voor zijn eigen beweringen, zolang hij deze tenminste niet heeft ingetrokken, en dat het niet de taak van anderen is om aan te tonen dat hij ongelijk heeft. Jan Blokker gaf laatst een aardige persiflage van deze drogreden:
‘Zo heb ik laatst nog tegen de politie gezegd dat Lubbers een bank heeft beroofd. Lubbers woedend, en een heel verhaal van dat het niet waar was. Ik laat hem uitrazen, en zeg tegen de politie: ik heb nog geen enkel plausibel argument gehoord waaruit onomstotelijk blijkt dat de minister-president het niet gedaan heeft.’
(De Volkskrant, 20 april 1991)
Wie in een discussie merkt dat de andere partij probeert de bewijslast op hem af te wentelen, doet er verstandig aan daar niet in te trappen en de bewijslast terug te leggen waar hij hoort. In een recent interview laat Pvd-Aleider Wim Kok, nadat hij geconfronteerd is met de kritiek dat de Pvd-Aministers in het kabinet Lubbers III niet creatief zouden zijn, zien hoe dat moet:
‘Ik vind het een dreun van de eerste orde om de ploeg van bewindslieden die er nu zit zo te typeren. Dat wordt nergens door gerechtvaardigd. Daar is geen spat van waar.’
(Interviewer:) Kunt u dat beargumenteren? ‘Laat de bewijslast maar liggen bij degenen die met modder smijten en niet bij mij. Wat krijgen we nou? Als iemand met modder in de rondte gooit, moet ik gaan bewijzen dat Hans Alders wel degelijk creatief is? Kom nou. Dat is de wereld op zijn kop.’
Een veelgebruikte methode om de bewijslast voor een standpunt te ontkennen, is doen alsof iets volstrekt vanzelfsprekend is en daardoor suggereren dat het standpunt helemaal geen verdediging behoeft. Om te benadrukken dat een standpunt (zogenaamd) onbetwistbaar is, zijn een heleboel uitdrukkingen beschikbaar:
- | Het staat als een paal boven water dat... |
- | Het behoeft uiteraard geen betoog dat... |
- | Het zal voor iedereen duidelijk zijn dat... |
- | leder weldenkend mens zal het erover eens zijn dat... |
- | Het spreekt vanzelf dat... |
- | Het valt niet te ontkennen dat... |
De suggestie die van zulke bezwerende formules uitgaat, is dat iemand die de evidentie van het standpunt niet onmiddellijk ziet, wel heel erg dom moet zijn - wat niemand graag van zichzelf