| |
| |
| |
Het kastje van Barbanelle
Het leukste woordenboek van de 19de eeuw
Ewoud Sanders
Indertijd verkocht net voor geen meter. Inmiddels is net onder lexi- cofielen even gezocht als onvindbaar. Terecht, want de Woordenschat van Taco H. de Beer en E. Laurillard behoort stellig tot de allerleukste woordenboeken die de negentiende eeuw heeft voortgebracht. De geschiedenis van een uniek naslagwerk, dat in de loop van dit jaar opnieuw zal worden uitgegeven.
Gouden bergen werden er beloofd, in de twaalf paginal tellende prospectus die de Amsterdamse uitgever Joh. G. Stemler in 1891 en in 1892 aan boekhandelaars in den lande stuurde om intekenaars te vinden voor een woordenboek dat als titel had meegekregen: Woordenschat. Verklaring van woorden en uitdrukkingen, waaraan eene geschiedenis verbonden is. Het zou een uniek naslagwerk worden, waarin in alfabetische volgorde ‘inlichtingen en zoveel mogelijk verklaring’ zou worden gegeven met betrekking tot de volgende onderwerpen: de symboliek van bloemen, kleuren en dergelijke; bijbelse en historische namen; hoofdpersonen en titels van beroemde werken; citaten in verschillende talen; wapenspreuken en leuzen; mythologische namen; heilige dagen; pseudoniemen; merkwaardige etymologieën; scheid- en spotnamen ook van staden landbewoners; biografische en historische kleinigheden; volksdwalingen; spreekwijzen en spreekwoorden; Israëlitische, Romeinse en Griekse antiquiteiten.
En nog veel meer.
| |
● Voor op de salontafel
Voor alle trefwoorden gold dat ze in de spreek- en schrijftaal werden gebruikt, maar desondanks niet te vinden waren in de gangbare woordenboeken of encyclopedieën. Aan het nieuwe naslagwerk zou worden meegewerkt door een keur van specialisten, 41 in totaal. Zo tekende P.J.H. Cuypers, die in het decennium daarvoor in Amsterdam nog het Rijksmuseum en het Centraal Station had gebouwd, voor de rubriek ‘architectuur’. De beroemde Leidse hoogleraar Jan te Winkel nam de rubriek ‘filologie’ voor zijn rekening, opperrabijn van Gelderland T. Tal de rubriek ‘oudheden en Hebreeuwse taal’, en A.A. Vorster-
•
‘een der meest geschikte boeken op de schrijftafel, de salontafel en in de wachtkamer van geneesheer en rechtsgeleerde’
•
man van Oijen, indertijd directeur van het Genealogisch Heraldisch Archief, tekende voor de ‘genealogie en heraldiek’. Voor de rubriek ‘jargon’ was een extra groot blik deskundigen opengetrokken: Justus van Maurik zou het Amsterdams gaan beschrijven, W. Zuidema het studentenjargon, er waren specialisten aangetrokken voor sport- en zeetermen, toneeltaal, jagers- en vissersterminologie, terwijl P.W. Steenkamp, toentertijd hoofdcommissaris van politie te Amsterdam, zijn kennis van het bargoens zou aandragen.
De redacteuren van het woordenboek, Taco H. de Beer en dr. Eliza Laurillard, dachten de klus in drie jaar te kunnen klaren. Elke twee maanden zou er een aflevering van het woordenboek verschijnen, dat hoogstens twaalf gulden zou gaan kosten. Alles bij elkaar zou het een onmisbaar naslagwerk worden, zo verzekerde de prospectus, ‘geschikt om in verloren oogenblikken te doorbladeren en een der meest geschikte boeken op de schrijftafel en de salontafel niet alleen, maar ook in de wachtkamer van den geneesheer en den rechtsgeleerde.’
| |
● Veelschrijvers
De Beer en Laurillard hadden beiden een grote reputatie. Laurillard (1830- 1909) was zeer geliefd als predikant van de Oude Kerk in Amsterdam, een functie die hij uiteindelijk 42 jaar lang bekleedde. Hij publiceerde vele tientallen dichtbundels, leerredenen, toespraken en stapels stichtelijke lectuur, waaronder 32 godsvruchtige scheurkalenders - een uitvinding die ten onrechte wel eens wordt toegeschreven aan Van Kooten en De Bie. Bovendien verrichtte hij veel graaf- en spitwerk in de priëlen der Nederlandse taal. Hij was oprichter en secretaris van de ‘Commissie van Bijstand voor de uitgave van het Woordenboek der Nederlandsche Taal’ (WNT) en won in 1874 de gouden erepenning van
| |
| |
de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen met Bijbel en Volkstaal, een boek dat in 1877 door P.J. Harrebomée diep de grond werd ingeschreven, onder meer omdat het woord onanie erin voorkwam.
Dr. E. Laurillard Foto Iconographisch Bureau 's-Gravenhage
In Woordenschat is veel terug te vinden van wat Laurillard eerder publiceerde over spotnamen, diernamen, plaatsnamen, geschied-, taalen letterkundige bijzonderheden in de bundels Vlechtwerk uit verscheiden kleuren (1880), Sprokkelhout (1887) en Op nw' stoel door uw land (1891). Deze boeken worden speciaal in de inleiding van Woordenschat genoemd, evenals het tijdschrift De Navorscher, waarin Laurillard naar eigen zeggen 279 artikelen publiceerde.
Ook de Amsterdamse schoolmeester Taco H. de Beer (1838-1923) was een ongelooflijke veelschrijver. Hij publiceerde niet alleen onder zijn eigen naam, maar ook onder de pseudoniemen Evert van Maarssen, B. de Heert, Johan de Meester, Taco, Don Leandro Perez Zambullo en B. Brouwer Gzn. Zijn oeuvre omvat tientallen toneelstukken, kamerstukken, vertalingen (o.a. uit het Holsteins en in en uit het Engels en Duits), romans, novellen, schotschriften en schoolboeken (die soms zelfs tot in Oostenrijk werden gebruikt). Daarnaast richtte hij onder veel meer het tijdschrift Noord & Zuid (1876-1906) op, Taalstudie (1878), het letterkundige weekblad De Portefeuille (1879), Onze Volkstaal (1881-1884) en dat wat later De Groene (Amsterdammer) ging heten.
De correspondentie die De Beer ondertussen voerde met bekende letterkundigen in binnen- en buitenland is duizelingwekkend. Op de Universiteitsbibliotheek in Leiden worden honderden brieven van en aan hem bewaard. Toch moet het hier slechts om een fractie van de oorspronkelijke briefwisseling gaan. Van de - ongetwijfeld omvangrijke - correspondentie tussen Laurillard en De Beer zijn bijvoorbeeld slechts vijf brieven bewaard gebleven, waarvan er maar één betrekking heeft op de Woordenschat (een nagenoeg onleesbare brief van een enthousiaste maar kritische lezer, door Laurillard met een korte krabbel doorgestuurd aan De Beer).
| |
● Inspiratiebronnen
Het idee voor de Woordenschat kwam van De Beer, die omstreeks 1865 al een blauwe maandag had meegewerkt aan het Duitsch-Nederlandsche Woordenboek van dr. Sicherer. Hij begon voor het eerst materiaal te verzamelen nadat Herman Frylink in 1871 een in zijn ogen ‘zeer gebrekkige bewerking’ had gemaakt van het citatenwoordenboek van Georg Büchmann, in het Nederlands uitgebracht onder de titel Gevleugelde Woorden. De Amsterdamse letterkundige vond het bij citaten niet alleen noodzakelijk om de bron op te geven, maar vooral ook onder welke omstandigheden ze werden gebruikt, iets wat volgens hem in Europa nog door niemand was gedaan.
Andere woordenboeken die De Beer inspireerden, waren de Dictionnaire complet illustré van Larousse en de Dictionary of Phrase and Fable (eerste druk 1870) van de Engelse geestelijke Ebenezer Cobham Brewer (1810-1897). Over Brewer was De Beer voornamelijk onaardig. Hij heeft het in het Naschrift bij de Woordenschat over ‘de volslagen onbetrouwbaarheid van een overgroot aantal artikelen bij Brewer’.
In feite moet de Dictionary of Phrase and Fable - een meesterwerk waaraan Brewer ruim twintig jaar werkte - bij het samenstellen van de Woordenschat midden op de schrijftafel van De Beer hebben gelegen. Schrijft Brewer dat men in zijn boek kan aantreffen ‘the derivation, source or origin of words that have a tale to tell’, de oorspronkelijke subtitel van de Woordenschat luidde, zoals gezegd, Verklaring van woorden en uitdrukkingen, waaraan eene geschiedenis verbanden is (het tweede gedeelte van deze titel kwam later te vervallen). En kondigt Brewer aan dat zijn boek allerlei volksdwalingen zal bevatten, bijvoorbeeld over ‘the poisonous nature of the upas tree’, zowel in de prospectus als in het definitieve voorwoord wordt de lezer beloofd dat in de Woordenschat zal blijken dat ‘de vergiftigheid van den upasboom alleen in de verbeelding des dichters bestaat’. Een voorbeeld van plagiaat dat des te opmerkelijker is, als men ontdekt dat het trefwoord upasboom in de Woordenschat helemaal niet voorkomt, iets wat ook geldt voor tal van andere trefwoorden die in het voorwoord met veel bombarie worden aangekondigd.
| |
● Zwarte Jannigje
Kreeg de koper van de Woordenschat nu wat hem in de prospectus was beloofd? Ja en nee. De Woordenschat behoort zonder twijfel tot de allerleukste en allersmakelijkste woordenboeken die de negentiende eeuw heeft voortgebracht. In de 28 jaar die De Beer uiteindelijk nodig had om het woordenboek samen te stellen, werd een schat aan gegevens samengebracht. In zijn inleiding rekent hij voor dat er circa 20.000 artikelen werden aangeleverd ‘waartoe 720 kilo papier werd volgeschreven en waarvan nog niet de helft is geplaatst’. (Waar die andere 360 kilo woordenboek is gebleven, is helaas niet bekend; ik zou er goud voor geven!)
De Woordenschat is het eerste woordenboek dat studententaal vermeldt, militair vakjargon en soldatenslang. De Beer en Laurillard gingen hierbij overigens een stuk minder preuts te werk dan hun tijdgenoten. Weken ze bij het studentenwoord bokken nog uit naar het Latijn (de omschrijving luidt: ‘meretrices, toespeling op de sterk ontwikkelde geslachtsdrift bij bokken’, meretrices betekent publieke vrouw, lichtekooi of veile deerne), bij de uitdrukking tegen de lamp lopen staat openlijk dat dit onder militairen werd gebruikt voor ‘een geheime ziekte opdoen’, bij scherp staan bedoelde men in het vaderlandse leger ‘wellustige hartstochten koesteren’, en als Jan Soldaat sprak van in batterij komen wilde hij ‘aan een natuurlijke be- | |
| |
hoefte voldoen’.
Bovendien bevat de Woordenschat allerlei bargoense woorden die niet in het Bargoens woordenboek (19721) van Endt zijn opgenomen, zoals kornet, spinnekop en nekef. Waar twijfel kon ontstaan over de verklaring van een woord, is de bron vermeld, iets wat De Beer en Laurillard overigens oorspronkelijk niet van plan waren. Het WNT gebruikt op zijn beurt de Woordenschat met regelmaat als bron. In geen ander negentiende-eeuws lexicon vindt men zoveel absurde, curieuze en krankzinnige opsommingen, rijtjes, gekleurde en tijdgebonden trefwoorden, en uitzonderlijke petites histoires (lees bijvoorbeeld waarom de aanhangers van Zwarte Jannigje van Venendaal hun pet bij de rechtbank achterlaten).
| |
● Spoorloos verdwenen
Toch kreeg de intekenaar lang niet alles wat hem in de prospectus was beloofd, en sommigen zullen zich dan ook bekocht hebben gevoeld. In de eerste plaats duurde het zeven jaar voordat het woordenboek was voltooid in plaats van drie. Van hoogstens twaalf gulden liep de prijs op tot zestien gulden voor 1277 pagina's, buiten intekening zelfs tot f 22,50. Het aangekondigde aanhangsel, waarin woorden zouden worden verklaard die door intekenaars waren ingebracht en waarnaar in het woordenboek met regelmaat wordt verwezen, zou nooit verschijnen. Prominente medewerkers, zoals Justus van Maurik en de Amsterdamse hoofdcommissaris, verdwenen zonder nadere toelichting van het toneel (van anderen werd betreurd dat ze wegens ziekte, dood of ‘vertrek naar Pretoria’ hadden moeten afhaken).
Wie de tekst van de prospectus naast het definitieve voorwoord legt, ziet bovendien dat er uit de omschrijving van de inhoud plotseling verschillende rubrieken zijn verdwenen. De symboliek van bloemen, kleuren en dergelijke; bijbelse en historische namen; hoofdpersonen en titels van beroemde werken; pseudoniemen - er is geen spoor meer van te bekennen.
In zijn Naschrift verzwijgt De Beer deze schrappingen. Hier en
•
‘De Woordenschat is het eerste woordenboek dat studententaal vermeldt, militair vakjargon en soldatenslang’
•
daar moest er enigszins van het oorspronkelijke plan worden afgeweken, bekent hij, maar even verder blijkt hij te bedoelen dat de rubrieken Maleis, Hebreeuws en bargoens groter zijn geworden dan wenselijk werd geacht. ‘En wel’, luidt de enigszins vijandige verklaring, ‘omdat steeds meer de dwaze liefhebberij veld wint - in ons land zelfs veel meer dan in andere landen - om in romans en novellen volstrekt noodeloos allerlei woorden te pas te brengen, die verklaring behoeven, de allergewoonste en meest bekende zaken noemt men in een Joodsch en Indisch verhaal met Hebreeuwsche of Indische namen, niet omdat het verhaal daardoor wint aan zoogenaamde locale kleur, maar alleen om wat anders te geven dan anderen, om de aandacht te trekken.’
| |
● Oordelen en reacties
Was Woordenschat een succes? Alweer ja en nee. De recensies waren goed, hoewel opvalt dat het boek niet werd bespruken in de belangrijkste taal- en letterkundige bladen. Maar de Maastrichtse schoolmeester en woordenboekmaker M.J. Koenen schreef in 1894 in School en studie: ‘De tweede aflevering geeft, evenals de eerste, blijk van de groote zorg, waarmede dit werk tot stand wordt gebracht. Wij hebben de 128 kolommen met aandacht gelezen en kunnen niets anders dan de nauwkeurigheid roemen; tal van vreemde woorden enz. op alle gebied vindt men toegelicht en voldoende opgehelderd. (...) Ik wensch den bewerkers goeden moed om voort te gaan.’ De Toekomst en het Nederlandsch Museum schrijven dat zelfde jaar eendrachtig: ‘Wat zij geven is kort, helder, hier en daar ook pittig. Bij elke kolom wordt de belangstelling gewekt. (...) De Woordenschat belooft een gids te zijn, die met vrucht zal geraadpleegd worden.’
Ook in het door De Beer geredigeerde tijdschrift Tooneel en Letteren verscheen op 16 juni 1894 een bespreking, maar dat was eigenlijk meer een reclametekst - over de heldere druk en de mooie letter en dat de volgende aflevering spoedig zou verschijnen, ondanks de vertraging. Verder verschenen er besprekingen in onder meer de Haarlemsche Courant, Het Vaderland, Nederland (dat aan diverse afleveringen aandacht besteedde), Het nieuwe schoolblad, De Portefeuille - eveneens door De Beer geredigeerd - Het schoolblad, Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig terrein en het Zondagsblad van de Amsterdammer.
Op de tot tweemaal toe verzonden prospectus kwamen echter weinig reacties. Via intekening werden er ten slotte 462 exemplaren verkocht, merendeels aan boekhandelaars, hoofden van scholen en geestelijken. Mogelijk verklaart deze lauwe belangstelling waarom de exploitatie van het boek een paar keer in andere handen overging. Joh. G. Stemler verkocht de rechten in 1893 aan de Zuidhollandsche Boek- en Handelsdrukkerij, die ze vanaf 1895 verkocht aan de Haagsche Boekhandel- en uitgeversmaatschappij. Later wisselden de rechten nog eens van eigenaar.
Taco H. de Beer
Zeker is dat De Beer veel hogere verwachtingen had van de afzet van het boek. Mr. M.G.L. van Loghem, die in 1923 in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde het Levensbericht van De Beer schreef, doet hier nogal koeltjes over. Hij schrijft dat De Beer
| |
| |
wist dat ‘de te besteden moeite oneindig veel grooter zou zijn dan het te verwachten debiet’. Maar De Beer zelf slaat in zijn voorwoord een heel andere toon aan: ‘Dat Woordenschat bestemd is een lange reeks van jaren te bestaan en verschillende drukken te beleven, daarvoor kunnen geen twee meeningen bestaan’, schrijft hij. Een paar regels verder heeft hij het over een volgende druk ‘die naar we hopen na niet langen tijd zal blijken noodig te wezen.’ Wat De Beer zonder twijfel hoopte, was dat de Woordenschat het succes zou evenaren van Brewers Dictionary of Phrase and Fable. Dat woordenboek, dat wegens zijn ‘volslagen onbetrouwbaarheid’ als waarschuwend voorbeeld had gediend voor De Beer, was in 1891 al aan de 25ste druk toe en beleefde in de decennia daarna herdruk na herdruk!
| |
● Definitief eerherstel
Toch is er volgens sommige naslagwerken nog een tweede druk van de Woordenschat verschenen. Inderdaad bestaat er een ‘Goedkoope uitgaaf’ van dit naslagwerk, in juni 1908 op de markt gebracht door de boekhandel Gebroeders Belinfante in Den Haag. Er verscheen een nieuwe prospectus, nu niet twaalf bladzijden dik maar één pagina, waarin de Woordenschat voor f 5,75 te koop werd aangeboden, in halflederen band. De tekst was wervend genoeg (‘In de boekerij van ieder beschaafd mensch moet Woordenschat aanwezig zijn, niet het minst in die van Heeren onderwijzers’), maar verklaart nog niet waarom een boekhandel het aandurfde om dit onverkoopbare woordenboek opnieuw uit te brengen.
Het antwoord op dit raadsel is te vinden in een map die wordt bewaard in de Bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels, ondergebracht in de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam. Tussen de papieren van de Haagsche Boekhandel- en uitgeversmaatschappij, de uitgeverij die het woordenboek van De Beer en Laurillard vanaf 1895 in haar bezit had, zit een taxatierapport uit november 1901 van R.W.P. de Vries, toen de meest vooraanstaande Nederlandse veilinghouder. Onder de fondsartikelen, die waarschijnlijk in verband met een liquidatie werden getaxeerd, prijken 1500 onverkochte exemplaren van de Woordenschat, waarvan de waarde door De Vries werd geschat op f 1,50 per stuk. De koper van deze restpartij was boekhandel Gebroeders Belinfante in Den Haag, hoewel dat niet in het rapport staat. Door verschillende exemplaren van de ‘Goedkoope uitgaaf’ uit 1908 in bibliotheken te vergelijken, wordt duidelijk wat de gebroeders vervolgens deden: ze scheurden het oude titelblad eruit en plakten er een nieuw in! Ziedaar de vermeende tweede druk voor eenderde van de oorspronkelijke prijs!
Inmiddels wordt de Woordenschat door lexicofielen gekoesterd als een kostbaar bezit, als een onuitputtelijke ‘Fundgrube’. In de eind 1991 verschenen bundel Mekka. Jaarboek voor lezers 1992, die eigenlijk pretendeert de boe kenliefhebber te wijzen op de beste boeken van het komende en afgelopen jaar, wordt door auteur Atte Jongstra geen boek zo bejubeld als de 99 jaar oude Woordenschat. Bij nader inzien komt dat goed uit, want komend jaar zal er bij uitgeverij RuitenbergBoek, die eerder het Spreekwoordenboek van Harrebomée opnieuw uitbracht, een fascimileheruitgave verschijnen van de Brewer van de Lage Landen. Een definitief eerherstel voor de lexicale inspanningen van De Beer en Laurillard!
Met dank aan L. Verhoeff.
|
|