Onze Taal. Jaargang 61
(1992)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
OpeningstoespraakDr. ir. J.M.M. Ritzen - minister van onderwijs en wetenschappenNu al zestig jaar waakt het Genootschap Onze Taal over de zuiverheid van het gesproken en geschreven Nederlands. Door de jaren heen heeft het genootschap blijk gegeven van plezier in onze taal. Dat verbindt mij met u. U hebt ook de overheid aan haar verantwoordelijkheid voor het goed gebruik van de Nederlandse taal herinnerd. Niet zelden zet de overheid de toon. Bij mijn beleid voor onderzoekscholen heb ik dan ook bewust deze term gebruikt in plaats van graduate school. | |
● De positie van Onze TaalHet eigene van de Nederlandse cultuur en het behoud daarvan is nauw verbonden met de Nederlandse taal. Alleen daarom al is het werk van het Genootschap Onze Taal naar mijn mening te beschouwen als een belangrijke bijdrage aan de instandhouding en overdracht van onze cultuur. Soms is hier en daar een zeker doemdenken over de toekomst van de Nederlandse taal te bespeuren, zelfs tot in de kolommen van het blad Onze Taal. Een geheel nieuw verschijnsel is dit niet. In het boek van Simon Schama Patriotten en bevrijders wordt vermeld dat op 17 juni 1805 een artikelGa naar voetnoot* in het tijdschrift de Moniteur verscheen waarin werd betoogd dat de Nederlandse taal op sterven na dood was en binnen niet al te lange tijd zou vervallen tot een provinciaal dialect, alleen nog geschikt voor zeelieden, boeren en bedienden. Dat was dus in 1805, toen Nederland slechts een paar miljoen inwoners had. Inmiddels zijn er ongeveer 21 miljoen Nederlandssprekenden in Europa, waarmee de feitelijke ontwikkeling het taalpessimisme van 1805 dus heeft gelogenstraft. CONGRESS Het Nederlands neemt te midden van de EG-talen de zesde plaats in na het Engels, Frans, Spaans, Duits en Italiaans, maar vóór het Portugees, Grieks en Deens. | |
● TaalbeleidAangezien de Nederlandse taal in Europa de officiële voertaal in Nederland en in het Nederlandstalige deel van België is, hebben de regeringen van Nederland en België in 1980 bij verdrag een gemeenschappelijke, intergouvernementele organisatie in het leven geroepen om hun zorg voor de taal en letteren op gemeenschappelijke wijze te dragen. Die organisatie is de Nederlandse Taalunie. Het Taalunieverdrag voorkomt dat een unilateraal beleid op het gebied van de Nederlandse taal en letteren wordt gevoerd zonder dat men zich bekommert om de gevolgen daarvan voor de taalgenoten aan de andere kant van de grens. Inzake taal en letteren zetten Nederland en Vlaanderen zich in om eenheid van beleid te verkrijgen voor hun gemeenschappelijke standaardtaal, het Nederlands. Wij zetten ons gemeenschappelijk in om de volgende doelen te bereiken. • Zorg voor een evenwichtige ontwikkeling van de Nederlandse taal, opdat deze taal in alle sectoren van de samenleving instrument van communicatie en wetenschap kan zijn. De spelling, spraakkunst en terminologie krijgen daarbij in het bijzonder aandacht. • De bevordering van de kennis van de Nederlandse taal en letteren in Europa en daarbuiten. Op het ogenblik wordt op universitair niveau in 29 landen Nederlands onderwezen op het niveau van keuzevak, bijvak of hoofdvak. Dit gebeurt door 472 docenten verbonden aan ruim 200 docentschappen. • Het verlenen van actieve medewerking aan activiteiten gericht op de bevordering van de Nederlandse taal en cultuur in het buitenland. | |
● Taal en talen lerenAls een andere getuige voor de levendheid van het Nederlands noem ik bij wijze van illustratie de socioloog prof. Abram de Swaan. Volgens een artikel van hem in De Gids van juni 1990 is het Nederlands springlevend en kerngezond. Ik citeer: ‘Het wordt overal in Nederland en Vlaanderen met smaak gesproken, geen mens die zich ervoor geneert of uit deftigheid een andere taal moet spreken. In Nederland is Nederlands vanzelfsprekend, en niemand doet dan ook voorzichtig met de taal alsof die breekbaar was en stuk kon.’ En verder schrijft hij: ‘Het Nederlands is binnen het eigen taalgebied onbedreigd, het wordt door vrijwel iedereen gesproken, en maar enkele, kleine minderheden spreken daarnaast en onder elkaar een andere taal.’
Uiteraard sluit de zorg voor het Nederlands de zorg voor het leren van andere levende talen niet uit. Er doet zich hier een spanning voor: naarmate de internationalisering sterker wordt, wensen wij terecht vast te houden aan de eigen culturele identiteit. Aan de andere kant is er het besef van een steeds sterker wordende Europese en internationale context en de eisen welke deze stelt, ook aan het onderwijs. Aan de beheersing van andere talen gaat steeds de beheersing van de moedertaal vooraf. De moedertaal vormt ons venster op de andere talen. Het is ook daarom van belang om het venster van de moedertaal zo schoon en doorzichtig mogelijk te houden. Dit vereist een voortdurende aandacht. Hoe nodig dit is, blijkt bijvoorbeeld uit rapporten van de visitatiecommissies, die de kwaliteit van het onderwijs in de studierichtingen van het wetenschappelijk onderwijs nagaan. Daarin komen niet te veronachtzamen signalen voor over tekortschietende taalvaardigheid van de studenten.
De aandacht voor de hantering van in de eerste plaats de eigen taal is zeer belangrijk. Dit is ook naar ik meen de kern van de bezigheden van het Genootschap Onze Taal. Daarmee wil ik u ook in de toekomst graag zeer veel succes wensen. En ten slotte spreek ik de hoop en verwachting uit dat ook dit congres aan deze belangrijke taak mag bijdragen. |
|