● Spelling en reformatie
Tot slot de drie meest hervormingsgezinde bijdragen. Het betoog van Jaap de Rooij, getiteld Ik vind, jij vind, hij vind, is de licht gewijzigde versie van een artikel dat eerder in NRC Handelsblad verscheen. De schrijver acht een andere regeling voor de spelling van werkwoordsvormen gewenst ‘omdat er tegen de huidige regels zoveel fouten gemaakt worden’. De besproken herziening bestaat uit drie delen. Het resultaat van het eerste deel wordt gedemonstreerd in de titel van zijn bijdrage. De twee andere kunnen op overeenkomstige wijze worden weergegeven als ik antwoorde, jij wachte en zij speeld, het gebeurd. Dit mag wat onwennig aandoen, maar de regels voor de vervoeging worden er een stuk eenvoudiger door. Dat is een zegen voor het onderwijs en - na verloop van tijd - prettig voor iedereen.
De duidelijkste uiteenzetting van de heersende spellingmisère is te vinden in Het groene boekje van Piet van Sterkenburg. Onze officiële Woordenlijst blijkt talloze woorden te bevatten die niet meer gangbaar zijn (aanvijl) terwijl er aan de andere kant duizenden ontbreken (eurocheque). Andere klachten betreffen het toelaten van twee of meer spelvarianten (bij kothurne zijn het er acht), de voornaamwoordelijke aanduiding (een wijfjesolifant is een hij, een mannequin ook) en de meervoudsvorming (secretaressen wordt erkend, secretaresses niet).
Door al deze gebreken is er een gat in de markt ontstaan waar particuliere uitgevers natuurlijk ingesprongen zijn. Zo kwam de SDU in 1990 met de Herziene Woordenlijst Nederlandse taal (besproken in Onze Taal, september 1990, blz. 152-157). Over de voorbereiding en inrichting van dit werk, die onder leiding van prof. Van Sterkenburg plaatsvonden, worden tal van interessante bijzonderheden meegedeeld. De auteur hoopt dat deze nieuwe woordenlijst uiteindelijk de status krijgt die de spellinggids van Duden in het Duitse taalgebied heeft.
Mijlen verder gaat Piet Paardekooper in Verstandsverduistering blokkeert spellingssanering. Hij noemt Kollewijn ‘de Luther van onze spellingsgeschiedenis’, maar deze nieuwlichter zou waarschijnlijk moeite hebben gehad met een zin als ‘Sogtəns ladə ik gou mən hont, gevreest om zən ruuwhijt en zən vreethijt, in də taksi.’ Idealiter is een spelling volgens prof. Paardekooper puur fonologisch (één klank per teken, vice versa). Daar kunnen echter technische bezwaren tegen zijn (nieuwe lettertekens) en vooral, het publiek verzet zich op emotionele gronden tegen ‘sanering’. Taalkundigen dienen daar zeer zeker rekening mee te houden, maar zij moeten hun eigen emoties in toom houden en rechtlijnig redeneren.
Een sprankelend betoog, ook al bestaat het voor een flink deel uit anekdotes, weetjes en plagerijen. Zal prof. Paardekooper eens de Billy Graham van onze spellinggeschiedenis worden genoemd?
De bundel wordt afgesloten met enkele interessante bijdragen van de samenstellers. Bijlage I bevat een uitvoerige bespreking van de meest actuele wijzigingsvoorstellen (Werkgroep ad hoe Spelling), alsmede een kort overzicht van drie andere projecten (Paardekooper, Pée/Wesselings, Vereniging voor Wetenschappelijke Spelling). In Bijlage II zijn deze vier stelsels op een zelfde proeftekst toegepast zodat de lezer de effecten kan vergelijken. Daarna volgen nog een lijst met bijzonderheden over de elf auteurs, een bibliografie en een verklarende woordenlijst.
H. Bennis, A. Neijt en A. van Santen: De groene spelling
Bert Bakker, Amsterdam, 1991. 216 blz. Prijs f 29,90.
ISBN 90 351 0945 7