Wiede-wied
Matthijs Dulfer - Delft
Aanvankelijk uit persoonlijke belangstelling, maar gaandeweg uit hoofde van mijn beroep, las en lees ik veel publikaties over cannabisgebruik. Geregeld kom ik daarin woorden tegen die slechts door cannabisgebruikers worden gebezigd (zoals blowen, joint, weed) en steeds opnieuw stoor ik me daarbij aan de spelling van het woord wied (= bloeispruiten van de vrouwelijke hennepplant) als wiet.
Het Middelnederlandse woord wiet/wiede (= onkruid) hebben we eeuwenlang ongebruikt laten liggen, maar het werkwoord wieden (met de stam wied-) is altijd actueel gebleven. De Engelse bijnaam weed voor marihuana is waarschijnlijk in de hippe jaren zestig naar het Nederlandse taalgebied overgewaaid en al snel vernederlandst tot wied. Het lijkt me begrijpelijk dat dit korte woord, dat we nog hadden liggen, de lange exotische term marihuana ging verdringen: het is bondig en het bekt inheems.
De Nederlandse stam wied- en het Engelse woord weed zijn ongetwijfeld twee verwante produkten van een gemeenschappelijke voorouder. Laten we wied dus gewoon met een d schrijven, zoals we die ook horen in weed en in wieden. Deze schrijfwijze levert een natuurlijker woordbeeld op, in overeenstemming met onze op etymologische leest geschoeide spelling. De in het Middelnederlands te pas en te onpas gebruikte letter t doet hier niets aan af.
De bijna ingeburgerde (het is nog niet te laat) schrijfwijze wiet is misschien een uitvloeisel van de dwarse, min of meer fonetische spelling-gewoonten van de undergroundcultuur rond 1970. Maar er zijn vast wel taalgeleerden die daar uitsluitsel over kunnen geven.