Onze Taal. Jaargang 60
(1991)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Het kastje van Barbanelle
| |
● Lexicografische zedenlessenIn België daarentegen lijkt het lexicografisch bedrijf louter een zaak te zijn van paters, priesters en jezuïeten. Leonard Lodewijk de Bo, samensteller van het Westvlaamsch Idioticon (1870 1), was pastoor te Poperinge en Louis Brouwers, de samensteller van Het juiste woord (1931 1), was lid van de Societas Jesu (S.J.), evenals pater Frans Claes S.J., de belangrijkste hedendaagse Vlaamse lexicograaf. Ook het eerste Nederlandstalige Belgische woordenboek was van de hand van een rooms-katholieke priester, en wel van de Gentse kannunik Jozef Bal, een man die zowel door de Noord- als Zuidnederlandse naslagwerken jammerlijk wordt genegeerd. Zijn Verklarend Woordenboek met platen voor België en Nederland, dat begin 1893 verscheen en in 1912 voor het laatst werd herdrukt, was dan ook niet al te best. Het was bedoeld als tegenhanger van de Petit Larousse, het befaamde Franse naslagwerk - taalkundig, encyclopedisch en geïllustreerd - dat toen al zijn 58ste druk beleefde. Maar volgens pater Brouwers was het woordenboek van Bal ‘zo pover naar voorkomen en inhoud dat het in geen enkele mate de vergelijking met de Petit Larousse kon doorstaan’. Dat wil niet zeggen dat het geen vermakelijke lectuur biedt. Een lezer van Onze Taal wees mij erop dat Bal bij de vervoeging van de werkwoorden telkens de ik-vorm gebruikt. ‘Wanneer men steeds in gedachten houdt’, aldus deze lezer, ‘dat de schrijver een rooms-katholieke priester is, doet het vreemd aan die ik-vorm te zien staan bij (ik doe maar een greep): aanranden, baren, dieven, dooden, folteren, haten, kakken...’ Bovendien geeft Bal na de verklaring van het werkwoord soms een zedenles. Zo heet het bij geeselen: ‘Men zegt ook de ondeugden geeselen.’ Bij haten: ‘Men moet de zonde haten en verfoeien.’ En bij dooden: ‘zijne lusten dooden’, terwijl er bij lust juist staat: ‘ik heb altijd lust tot de studie’. Pierre Larousse (1817-1875), inspiratiebron voor Jozef Bal en pater Verschueren.
| |
● Opstaan met LarousseOverigens moet dat laatste zeker waar zijn geweest. Hoewel Bal zwaar leunde op het werk van onder anderen De Bo, Van Dale, Kramers, Weiland en Winkler Prins, was hij vele jaren bezig met de samenstelling van zijn woordenboek. ‘Al mijne ledige uren,’ heet het dan ook in de inleiding, ‘al mijne vrije oogenblikken heb ik, onzeker van de uitkomst, aan [mijn werk] besteed. (...) Het is waarlijk met weemoed dat ik van den duurbaren arbeid, thans voltrokken, afscheid neem: want behoefte is het mij nu geworden aan iets nuttigs, en dat ernstige inspanning eischt, den tijd te wijden dien mijne ambstplichten mij vrij laten. En waar vind ik iets dat ooit daartoe zoo wel geschikt kan zijn als mijn Woordenboek?’ Ook de jezuïet Jozef Maria Augustinus Verschueren (1889-1965) had de Petit Larousse voor ogen toen hij omstreeks zijn 24ste aantekeningen begon te maken voor een eigen woordenboek. Zijn voorliefde voor dit Franse naslagwerk wordt in de artikelen over zijn leven telkens breed uitgemeten. ‘Hij was verliefd op de kleine Larousse’ luidt zelfs de kop boven het In Memoriam dat de Gazet van Antwerpen op 30 november 1965 aan hem wijdde. ‘Met die Larousse’, verduidelijkt de tekst, ‘ging hij slapen en stond er mee op.’ Het was zijn gewoonte wanneer iemand hem schertsend over zijn verliefdheid op de kleine Larousse ondervroeg, te antwoorden: ‘Dat is precies wat wij in het Nederlands zouden moeten hebben.’ | |
●Verslaafd door het FransDe geschiedenis van het Modern Woordenboek van Verschueren hangt nauw samen met de Vlaamse taalstrijd. Jozef Verschueren werd geboren in een Vlaams nest - zijn vader was apotheker in Turnhout - | |
[pagina 12]
| |
maar zijn opvoeding kreeg hij bijna helemaal in het Frans. Toen hij in 1907 toetrad tot het noviciaat van de jezuïeten in Drongen, kwam hij zelfs in een volledig Franssprekend milieu terecht. ‘Hier moest hij in het hartje van Vlaanderen ervaren wat het voor een Vlaming betekent in zijn eigen huis gekleineerd en verslaafd te worden door het imperialisme van een vreemde taal’, aldus pater F. Claes in Jozef Verschueren 1889-1965 (Maandschrift 259 van De Vlaamse toeristische bibliotheek, juli 1980Ga naar eind*, de voornaamste bron over de beroemde Belgische lexicograaf. Deze ervaring maakte Verschueren tot een strijdbaar flamingant. Sindsdien was zijn doel: de verheffing van het Vlaamse volk. Of, zoals de Gentse hoogleraar Willem Pée het in 1966 formuleerde in Nu nog. Tweemaandelijks orgaan van de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal: ‘Verschueren was overtuigd dat alleen een betere kennis van onze zo lang misprezen en mishandelde moedertaal de Vlamingen in eigen land de plaats zou doen innemen waarop zij recht hebben.’ Dat Verschueren dit ideaal wilde bereiken door middel van een Nederlands woordenboek, viel bij de oversten van de Belgische jezuïeten-provincie niet in goede aarde. Net als de Belgische kardinaal D.J. Mercier beschouwden zij het Frans als de enige cultuurtaal in België. Verschueren zou later op subtiele wijze wraak nemen: hij verdomde het om kardinaal Mercier in zijn woordenboek op te nemen. Inmenging van Rome, waar Verschueren in 1925 zes maanden verbleef, zorgde er uiteindelijk voor dat zijn oversten overstag gingen. Vanaf 1926 werd Verschueren zelfs helemaal vrijgesteld voor het werk aan zijn woordenboek. Om makkelijker aan informatie te komen, verhuisde hij naar het Sint-Jan Berchmanscollege te Brussel, waar hij zijn hele leven zou blijven wonen. Eind 1929, bijna zestien jaar nadat Verschueren de eerste aantekeningen had gemaakt, verscheen het eerste deel van zijn Modern woordenboek, taalkundig, encyclopedisch, geïllustreerd. Deel twee was pas in 1931 klaar. Beide delen telden samen 2050 bladzijden en de oplage bedroeg 25.000 exemplaren. De pers was enthousiast. Een Fransman schreef: ‘Les petits Flamands ont fait mieux que Larousse’ en de Nederlandse taalkundige C.B. van Haeringen kwam in 1960 tot een vergelijkbare conclusie. Alleen de samensteller van Van Dale, Cornelis Kruyskamp, die de uitgave van 1961 recenseerde, had een vernietigend oordeel. De combinatie van taalkundige en encyclopedische informatie achtte hij onmogelijk en het geheel bestempelde hij als ‘dilettantisch’. Een oordeel waarover een van de biografen van Verschueren schrijft: ‘Het is, ook voor de Noordnederlandse intellektuelen, zo “verrekt moeilijk” te moeten erkennen dat het licht wel eens “uit het Zuiden” van het Nederlandse taalgebied kan komen!’ | |
● Op de brandstapel!Politiek gezien miste Verschuerens woordenboek ondertussen zijn uitwerking niet. We zullen de opsteller van het In Memoriam in de Gazet van Antwerpen moeten geloven als hij schrijft: ‘Voor de franstalige anti-Vlaamse kaste was dit woordenboek een dodelijke slag. Want Verschueren bewees hiermee dat de Vlaamse massa over meer kon beschikken dan alleen maar een mengelmoes van dialecten. En dat het Vlaamse verleden wel degelijk een enorme rijkdom kende.’ De reacties waren ernaar. In 1930 werd een exemplaar van het eerste deel door leerlingen van het (geheel Franstalige) Sint-Jan Berchmanscollege te Brussel op het schoolplein op een brandstapel geworpen, onder luid geroep van anti-Vlaamse leuzen. Op een buitentekstplaat in deel twee had pater Verschueren tussen de landsvlaggen ook die van Vlaanderen afgebeeld. Dit verwekte in 1931 zoveel opschudding dat alle exemplaren op bevel van hogerhand onmiddellijk uit de handel moesten worden genomen. Een deel van de oplage keerde terug in de winkel met een omslag waar de Vlaamse leeuw botweg was uitgeknipt. Op andere omslagen werd de vlag van Vlaanderen vervangen door die van Venezuela. De wraak van Verschueren voor de boekverbranding was subliem. Op eigen houtje organiseerde hij een enquête die aantoonde dat heel wat ouders in Brussel en omgeving Nederlands onderwijs verlangden voor hun kinderen. Resultaat: in 1938 startte de Nederlandse afdeling van het Sint-Jan Berchmanscollege en sinds 1954 is dit college eentalig Nederlands. ‘Het was Verschuerens grootste triomf’, schrijft Claes, ‘toen daar voor het eerst de leeuwevlag werd uitgestoken.’ | |
● Eigenwijs en bij de tijdPater Verschueren was een eigenwijze lexicograaf. Hij weigerde niet alleen kardinaal Mercier in zijn Modern woordenboek op te nemen, maar ook minister-president Theo Lefèvre, omdat die volgens hem niet genoeg voor de Vlamingen deed. In de uitgave van 1961 staat wel iets over de vier bezettingszones in Duitsland, maar van de scheiding in Oost- en West-Duitsland maakte hij om principiële redenen geen melding. Het meest eigenwijs was Verschueren als het op de spelling aankwam. Hij meende dat de spelling zo dicht mogelijk bij de gesproken taal moest staan, zodat de cultuur voor iedereen toegankelijk was. In 1950, in de vijfde uitgave van zijn woordenboek, gebruikte hij voor de bastaardwoorden een geheel eigen, revolutionaire spelling. ‘Cake’ werd tot keek en ‘one step’ tot wanstep. Omdat zijn woordenboek als gevolg hiervan uit de onderwijsinrichtingen werd geweerd, nam hij in de volgende druk (1955) de officiële spelling op, maar met de voorkeur voor de progressieve varianten. Pas in 1961, bij de zevende druk, kreeg de officiële voorkeurspelling ook in zijn woordenboek de voorkeur. In zijn inleiding verdedigde Verschueren echter nog met veel vuur een radicale vereenvoudiging, die hij de K.P.S (Konsekwent Progressieve Spelling) noemde. Op het titelblad schreef hij: ‘Alleen A.B.N, en K.P.S. geven houvast.’
Verschueren was ook onvermoeibaar. Hij had altijd pen en papier op zak om aantekeningen te maken. Hij wilde zo actueel mogelijk zijn, zowel op taalkundig als op encyclopedisch gebied, en dat is ook de reden waarom hij zijn woordenboek ‘Modern’ noemde. Actualiteiten, aanvullin- | |
[pagina 13]
| |
gen, verbeteringen en nieuwe woorden werden bijeengebracht in een zogeheten Kumulatief Bijvoegsel. Zo vermeldt het bijvoegsel van juli 1965 onder andere de neologismen bejaardenoord, bromrover, brozem, flop, mikvast, postfris, spijtemigrant, striptease en zelfbedieningswinkel. Hetzelfde bijvoegsel bevat overigens een berucht kaderartikel over zigeuners, waarin de passage voorkomt: ‘Zij werken als “vrije mensen” wanneer ze er zin in hebben, zijn eerlijk in die zin dat ze elkander niet zullen bestelen, maar toch niet zullen nalaten, als ze een kippetje op een eenzame weg ontmoeten, dat in de pan te braden. De waarheid bestaat voor hen niet omdat ze niet kunnen lezen noch schrijven en bijgevolg geen enkel houvast hebben.’ Soms reageerde Verschueren trouwens iets te alert. Claes verhaalt met smaak hoe Verschueren in de tweede helft van de jaren vijftig, nadat de Brusselse warenhuizen waren voorzien van roltrappen, door een broeder in de recreatieruimte werd gevraagd of hij het woord roltrappist al kende, voor gebruiker van een roltrap. Het was als grap bedoeld, maar dit spookwoord stond tot 1979 in het Modern Woordenboek. | |
● De tong blijve binnenZoals gezegd, beoogde Verschueren met zijn woordenboek het Vlaamse volk te verheffen. De Vlamingen moesten daartoe bovenal netjes Nederlands leren praten. Onverzorgd en gewestelijk taalgebruik, Vloms zoals hij zei, kon Verschueren niet verdragen. Als middel tot taalzuivering voegde hij daarom in 1956 aan zijn woordenboek 43 zogeheten Z.N.-bladen toe, waarbij hij benadrukte dat Z.N. niet alleen moest worden begrepen als Zuidnederlands, maar vooral als ZEG NIET! Voor ongeveer 4400 gewestelijke of foutieve woorden of wendingen gaf hij daar de equivalenten in het ABN. Zo moest men niet aftrekker zeggen maar kurketrekker, niet ‘wat is dat meisje aangestoten’, maar ...opgedirkt, en niet achter maar naar een woordenboek zoeken. In zijn opvoeding van het Vlaamse volk beperkte Verschueren zich overigens niet tot het taalgebruik. Tot de meest hilarische passages in zijn woordenboek behoren de zogeheten Voorschriften der wellevendheid, die verschenen van de 2de uitgave (1936) tot en met de zevende (1961). Zo leest men onder het kopje houding: ‘De gelaatsuitdrukking moet rustig en vriendelijk zijn, maar tevens in overeenstemming met de omstandigheden. Geen gefronst voorhoofd. Open, vrije, onbevangen, vrolijke, maar vaste en bescheiden blik. De mond zij in de regel licht gesloten; bij geopende mond laat men de onderlip niet hangen en de tong blijve daarbinnen. Geeuwen is ongepast.’ En even verder: ‘De punten der voeten moeten naar buiten gekeerd zijn.’ Verschueren - door een van zijn biografen gekenschetst als ‘een voornaam, hoffelijk gekultiveerd Vlaming. Het type van de moderne Vlaamse gentleman’ - hechtte sterk aan deze voorschriften. Toen uitgeverij Brepols besloot om uit concurrentieoverwegingen de uitgave van 1961 in één band uit te brengen en er als gevolg hiervan streng moest worden geselecteerd, stond pater Verschueren erop dat de regels voor wellevendheid behouden bleven, hoewel ze ondanks een extra kleine letter ruim twee bladzijden in beslag namen. ‘Want ze zijn zo lomp tegenwoordig’, verklaarde hij tegenover pater Frans Claes S.J., die vanaf 1955 bij de samenstelling van het woordenboek betrokken is, sinds 1979 als hoofdredacteur. | |
● De nozem gedefinieerdHoe lomp, valt onder andere te lezen bij het artikel ‘nozem’, eveneens te vinden in de uitgave van 1961. Het trefwoord liegt er al niet om. Een nozem was volgens Verschueren een ‘moderne, opgeschoten, eigenaardig geklede en verwaande jongeling’. Ter verduidelijking is bij het begeleidende kaderartikel een tekening afgebeeld van een jongeling met een leren jack die dreigend een houten knuppel omhoog houdt. Het kaderartikel zelf verdient een ereplaats in de lexicografische hemel en rechtvaardigt dan ook een lang citaat. Want, zo schrijft pater Verschueren: ‘Nozems zijn uit het lood geslagen jongeren. Zij kleden zich extravagant, slordig en stijlloos; dragen shirts in de felste kleuren in of over nauwe spijkerbroeken, vaak van het lichtste blauw. Sommige hebben leren jassen aan (als teken van mannelijkheid?). Zij hebben hun eigen haardracht en dikwijls vervaarlijke tochtlatten (bakkebaarden). Geregeld bezoeken zij de bioscopen (volgens sommigen zijn ze daar de produkten van) en rock en rollen er lustig op los. Zij vormen geen geheel, kennen elkaar vaak zelfs niet eens. Individueel weinig mans, voelen zij zich sterk in groepsverband. Dan molesteren zij de voorbijgangers, sarren de politie, trachten relletjes te verwekken, bij voorkeur op pleinen waar zij verzamelen en waar talrijke plezierige uitwijkmogelijkheden zijn. Zij plegen baldadigheden, inbraken en zelfs moorden. Zij houden er hun eigen gewoonten, opvattingen en onafhankelijkheid op na en beweren dat hun ouders ze in geen opzicht begrijpen. Ook meisjes doen graag mee aan het nozemdom.’ nozem (1961)
Tot op zijn sterfbed bleef pater Verschueren aantekeningen maken voor zijn woordenboek. Zo vond men op het tafeltje naast zijn bed in een ziekenhuis te Sint-Jans-Molenbeek een papiertje met daarop als laatste aantekening de overlijdensdatum van koningin Elisabeth. De Britse vorstin stierf op 23 november 1965, maar haar dood werd pas op de ochtend van de 25ste bekendgemaakt. Pater Verschueren, die al jaren tobde met zijn hart, stierf die avond, 76 jaar oud. Het biografisch artikel over zijn leven telt in de nieuwste editie van zijn woordenboek precies zeven regels. Dat is 26 regels minder dan Verschueren indertijd aan de nozems wijdde.
Met dank aan Ch. Verswijvelt en F. Claes. |
|