| |
| |
| |
| |
■ ‘Betekenisloze’ bijwoorden evengoed in andere talen
Alexis Cavendish - Amsterdam
In het septembernummer van Onze Taal wordt voor de lezer door de heer Aniba uit de doeken gedaan hoezeer hij bij het doceren worstelt met ‘betekenisloze’ bijwoorden. Dat komt mij merkwaardig voor, omdat in elke taal dergelijke woorden en uitdrukkingen worden gebruikt. Als tweetalig opgevoed Nederlander (mijn vader was Brit, mijn moeder is Nederlandse) lijkt mij of zo heel eenvoudig op één rij te zetten met or something, dat overigens aan de andere kant van Het Kanaal evenzeer wordt verketterd door puristen. Voor nog, zoals Aniba het gebruikt, gaat iets soortgelijks op. Het Franse encore biedt dezelfde mogelijkheden en moeilijkheden. Natuurlijk is niet voor elk ‘betekenisloos’ bijwoord een equivalent te vinden in elke taal. Maar omdat ‘betekenisloze’ bijwoorden overal opduiken, is hun functie (zo al aanwezig) wel uit te leggen - tamelijk gemakkelijk zelfs, leert mijn ervaring.
| |
■ Actie voor goed taalgebruik
A.C. Spoel - Etten-Leur
In het voetspoor van de heer P. Werneri (zie zijn reactie in Onze Taal nummer 5) kwam ik tot dezelfde conclusie: individuele actie voor juist taalgebruik kan wel degelijk iets opleveren.
De administrateur van een weekblad zond mij een akseptgiro en bood mij zijn exkuus aan voor deze herinnering wegens mijn late betaling. Een telefoontje mijnerzijds met de uitleg van de onjuistheid in de spelling werd met grote erkentelijkheid ontvangen. Hij stelde voor het ‘groene boekje’ beter te bestuderen om dit soort fouten te voorkomen.
Een tweede voorbeeld. Het onovergankelijk gebruik van het overgankelijke werkwoord wijzigen is vaker regel dan uitzondering. Zo sierde de volgende ingezonden mededeling in tweekleurendruk in formaat 20 x 20 cm de frontpagina van de NRC: DE POSTTARIEVEN WIJZIGEN PER 1 JULI. De PTT beantwoordde mijn brief hierover met de mededeling dat de verantwoordelijke persoon zou worden gezocht en dat een dergelijke fout niet meer zou voorkomen.
| |
■ Blikkie-trap
Weia Reinboud - Utrecht
De benaming blikkie-trap komt voor in de op bladzij 11 van het septembernummer afgedrukte test rond het hun/hen-vraagstuk. Het is voor het eerst sinds mijn schooltijd dat ik die benaming tegenkom. Wanneer mensen uit mijn huidige omgeving het spel al kennen, is dat toch zeker niet onder de mij vertrouwde naam. Cees Buddingh' noemt het spel, maar ik weet niet meer waar en hoe (busje trappen of blikje schoppen?). En tijdens mijn vakantie in 1961 in Dinther, zuidoostelijk van Den Bosch, bleek het zo volkomen anders klinkende busschuppertje een ons bekend spel aan te duiden. Zij waren nog met het uitspreken van dat lange woord bezig toen wij, na ons ‘Hullevesumse’ blikkie-trap, allang aan het spelen waren. Wie weet meer over de benamingen van dit spel?
| |
■ Kannitverstan internationaal
R. Teeuwen - docent Literatuurwetenschap, RU Utrecht
Drs. K.W. Stachowski vindt (Onze Taal september) Kann nit verstaan een rare titel voor een cursus Nederlands, en ik geef hem geen ongelijk. Ik ken die cursus niet, maar wel een anekdote over het Nederlands in de Duitse en Russische literatuur die de cursusnaam misschien wat cachet geeft.
Vasily Zhukovsky publiceerde in 1831 drie verhalen onder de titel Twee verhalen en nog een. In een daarvan haalt hij een verhaal aan van Johann Peter Hebel over een Duitse handwerksman die in Amsterdam terechtkomt en geen Nederlands kent. Op al zijn vragen krijgt hij hetzelfde antwoord: ‘Kannitverstan’. De Duitser neemt na een poosje aan dat Kannitverstan de naam is van een persoon, en maakt zich allerlei voorstellingen van die persoon.
De anekdote wordt af en toe geciteerd door Russische taalkundigen, psychologen en literatuurwetenschappers om te illustreren dat, dankzij de activiteit van de luisteraar, taaluitingen (hoe onbegrijpelijk ook) altijd iets betekenen. Lev Vygotsky haalt Kannitverstan erbij in een artikel in Psikhologija i Marksizm, ed. K. Kornilov (Moskou-Leningrad: GIZ, 1925), blz. 179-180, en ik kwam deze landgenoot (voorzien van een explicatieve voetnoot die ik hier heb geparafraseerd) tegen in M.M. Bakhtin, Speech Genres and Other Late Essays (Austin: Univ. of Texas Press, 1986), blz. 112.
| |
■ Vlamingen spreken Nederlands! Mogen we erbij?
Jaak Peeters, Lic. - Olen, België
De heer Klaassen maakt in het septembernummer op blz. 17 onderscheid tussen een Vlaams en een Nederlands taalgebied. Ik ben het daar niet mee eens. Er is sprake van één taalgebied zodra het taalgebruik overal hetzelfde wereld- en belevingsbeeld oproept. Welnu: dat is wat Vlaanderen en Nederland betreft het geval. Ook in Vlaanderen is de dikke Van Dale hét woordenboek, en we lezen elkaars boeken, tijdschriften en zelfs kranten.
Natuurlijk zijn er gewestelijke verschillen, ook tussen wat vandaag Vlaanderen en Nederland heet. Moet daaruit het bestaan van twee onderscheiden taalgebieden worden afgeleid? Waarom vormen het Haags (met platte ‘ij’) en het Limburgs (‘Mestreech’) dan géén onderscheiden taalgebieden?
Op het onderscheid in de spelling kan men evenmin afgaan: dat is niet echt
| |
| |
‘anders’ in Vlaanderen. De spelling is gewoon één grote wanordelijke troep. Orde op zaken is dringend nodig.
Dat er in Vlaanderen een grotere alertheid heerst ten aanzien van het behoud van het eigen taalkundig patrimonium is vanuit het verloop van de Vlaamse geschiedenis niet alleen goed te begrijpen; er is ook niets verkeerds aan! Bij ons leeft wrevel omdat vele Nederlanders vaak tergend wellustig het Engels omarmen. Heeft men zich al eens afgevraagd hoe dergelijk slordig taalgebruik beoordeeld wordt door mensen die voor het behoud van hun taal soms in de meest woordelijke zin hebben moeten vechten?
Het lijkt er echt op dat sommige Noorderlingen het onprettig vinden dat de Vlamingen (die amper drie generaties geleden nog het Frans als cultuurtaal voerden!) besloten hebben de Nederlandse standaardtaal aan te nemen. Ze wekken de indruk dat ze liever knusjes onder elkaar blijven. En als de Vlamingen nou tot de club willen toetreden? Mogen we even?
| |
■ Beroepsnamen
Gerhard ten Hoopen - Zoetermeer
In het juli/augustusnummer heb ik een oproep gedaan aan de lezers mij te helpen met het uitbreiden van mijn verzameling opmerkelijke beroepsnamen. Je hoopt dan dat er misschien wel een paar leuke en vooral bruikbare reacties op zullen komen.
Het resultaat was méér dan dat: de reacties (mét bewijsplaatsen) waren overweldigend en zeer interessant. Zelfs vanaf vakantieadressen mocht ik kaarten ontvangen met bruikbare voorbeelden. Omdat het ondoenlijk is om alle inzenders persoonlijk te bedanken, wil ik dat gaarne bij dezen doen.
Zoals beloofd doe ik verslag van een aantal leuke inzendingen, waarbij ik wil opmerken dat dit slechts een greep is uit de grote collectie die ik inmiddels heb ontvangen. Het is opvallend dat vooral in de medische beroepen veel opmerkelijke namen voorkomen.
tandartsen: Bruggeman
Vullinghs
Boorder en Boorsma
Auw
Bangert
uroloog: Plasman
cardioloog: Hartman
Buoncoro (Palermo, Italië)
chirurg: Snijder
psychiater: Dolman
psycholoog: Ziel
fysiotherapeut: Regtop
anesthesist: Lagas (door collega's Lachgas genoemd)
verloskundige: Oyevaar
huisarts: Griep
dominee: Vroom
kleermaker: Knoop
financieel adviseur: Fortuin
bouwbedrijf: Bouwhuijsen
architect: Rothuizen
begrafenisonderneming: Kerkhof
Ten slotte wil ik u deze ook niet onthouden: de heer De Dood, politiefunctionaris, belast met de leiding van de afdeling moordzaken te Amsterdam (inmiddels gepensioneerd).
| |
■ Hen/hun: gezonken cultuurgoed?
Mels J. Meijers - Amsterdam
Als ik het goed vind, is het goed Nederlands. Lach me nu niet uit, want dit is de stelling van onze neerlandici als ik alle artikelen lees over de hen/hun-kwestie in het septembernummer. Nederlands is wat het Nederlandse volk spreekt. Ik ben het volk, ik ben ook het volk, ergo.
Twee generaties geleden was de opvatting anders. Wie, welke volwassene, trok zich iets aan van wat schoolkinderen voor kroms praatten, of mensen zonder educatie, arbeiders, je werkster, of van al diegenen die nu hun zeggen in plaats van zij? Er is een tijd geweest dat men al dan niet uitsprak dat arbeiders opgevoed moesten worden. Tegenwoordig kun je nog veiliger iets zeggen dat racistisch klinkt. Onze bourgeois-kinderen dragen het liefst kleren met rafels en ingezette stukken, alsof ze de armsten der armen zijn. Luister naar hun erbarmelijke muziek. Is deze verheerlijking van de proletariër, de cultuurarme, niet ook een factor in de kwestie hen/hun? De slapheid van de doorgeprikte, leeggelopen autoriteit.
Kennelijk wordt op dit punt een en ander thans weer wat teruggedraaid.
| |
■ Over basiswoorden
Drs. H. Speyer - oud-docent VWO en H.O., Amstelveen
In het juli/augustusnummer van Onze Taal wordt vermeld dat in de j aren veertig het Basic English van circa 850 woorden tot stand kwam. Dit geschiedde op verzoek van Churchill, die daarmee de communicatie met de buitenlanders die zich in de oorlogsjaren in Engeland bevonden, wilde verbeteren. Verschillende - niet van sarcasme gespeende - ‘vertalingen’ deden onder de kleine Nederlandse gemeenschap in Londen de ronde. Ik noem twee voorbeelden. Hoe wordt de uitdrukking ‘friendly alien’ (toen de gebruikelijke uitdrukking in Londen voor de buitenlandse bondgenoten) in Basic English vertaald? Eenvoudig met ‘bloody foreigner’. Hoe zeg je in Basic English de Nederlandse uitdrukking ‘onkruid vergaat niet’? Ook dat is eenvoudig: ‘there will always be an England’.
| |
■ Lijdende vorm als hulpmiddel voor de hun/hen-kevze
W. Sterenborg - Tilburg
De interessante artikelen over hun en hen in het septembernummer worden toevallig gevolgd door een artikel waarin voldoende kennis van ontleden essentieel wordt genoemd voor grammaticaal inzicht. In het gebrek aan voldoende grammaticale kennis zouden we een verklaring kunnen vinden voor het onvermogen dat veel taalgenoten er blijkbaar van weerhoudt de geldende regels voor het gebruik van hun en hen in praktijk te brengen.
Veelzeggend is dat een taalvirtuoos als Hooft behoefte had aan een functioneel onderscheid, en dat de taalkundige initiator Huydecoper dat zelfde systeem een eeuw later tot norm verhief. Blijkens de Leidraad in het Groene Boekje geldt deze norm nog steeds. Zo die regel voor de hedendaagse taalgebruiker te ingewikkeld zou zijn, mag daaruit de behoefte aan duidelijke uitleg worden opgemaakt. Een grote categorie taalgebruikers hunkert meer naar houvast dan naar toelichting op de aftakeling van een systeem.
Totdat de bestaande regeling officieel vervangen is, moeten we ons houden aan het Groene Boekje ten aanzien van het persoonlijk voornaamwoord derde persoon meervoud dat geen onderwerp is. Dat komt kortweg hierop neer:
- | gebruik in beschaafde spreektaal ze, tenzij met nadruk; |
- | reserveer hun en hen voor personen; |
- | voor zaak- en diernamen geldt ze; |
- | gebruik hun altijd als het niet gaat om een lijdend voorwerp en als er geen voorzetsel aan voorafgaat; |
- | kies voor een lijdend voorwerp en na een voorzetsel altijd hen. |
Wie twijfelt over het lijdend voorwerp,
| |
| |
moet zich herinneren dat dit de eigenschap heeft onderwerp te worden bij omzetting van de zin in de lijdende vorm; bijvoorbeeld:
- | We hebben hen gezien. / Zij zijn door ons gezien. |
- | Men waarschuwde hen. / Zij werden gewaarschuwd. |
- | De overheid belast hen. / Zij worden door de overheid belast. |
- | Dat bericht onthutste hen. / Zij werden door dat bericht onthutst. |
- | Wie helpt hen? / Door wie worden zij geholpen? |
- | De oorlog treft hen zwaar. / Zij worden zwaar getroffen door de oorlog. |
Kan een zinsdeel in de lijdende vorm geen onderwerp worden, kies dan de vorm hun (de onderwerpen in de lijdende zinnen zijn vetgedrukt):
- | We vertelden hun alles. / Alles werd hun door ons verteld. |
- | Zoiets stond men hun niet toe. / Zoiets werd hun niet toegestaan. |
- | Men beval hun dat na te laten. / Dat na te laten werd hun bevolen. |
- | We adviseren hun dat ze ermee stoppen. / Dat ze ermee stoppen wordt hun door ons geadviseerd. |
Soms wordt een lijdend voorwerp weggelaten. Dat maakt de keuze voor hen/hun er niet eenvoudiger op: Je moet hun schrijven. De afwezigheid van zo'n lijdend voorwerp kan door toevoeging ervan worden aangetoond: Je moet hun een brief schrijven. Heel veel werkwoorden laten absoluut geen lijdend voorwerp toe, zodat de vorm hen daarin onmogelijk is (behalve na een voorzetsel):
- | Het speet hun. / (Onmogelijk: Zij werden gespeten.) |
- | Dat kwam hun vreemd voor. |
- | Zoiets gebeurt hun zelden. |
- | Het zal hun nog lang heugen. |
- | Die houding past hun niet. |
- | Bevalt hun die opmerking? |
- | Dat wordt hun te gek. |
Na een voorzetsel komt alleen hen voor; maar dan moeten we wel weten wat een voorzetsel is. Behalve de algemeen bekende korte woordjes bezit onze taal ook voorzetsels die wat minder frequent optreden, zoals volgens, ondanks, dankzij, jegens, tegenover, enz.
- Volgens hen heeft niemand geldzorgen dankzij hen.
Het voorzetsel aan leidt ertoe dat hun verandert in hen:
- Overhandig hun dit maar. / Overhandig dit maar aan hen.
| |
■ Ontleden moet naar de middelbare school
Margreet van Duinen - ontwikkelingspsychologe, Oldehove
In ‘Over ontleden en dialect’ (blz. 14 van het septembernummer) haalt C. Kostelijk met enthousiasme enige passages aan uit het boek van prof. dr. P.A.M. Seuren, Filosofie van de Taalwetenschappen, en drukt hij zijn ergernis uit over het gebrek aan aandacht voor ontleden in het onderwijs sedert de jaren zestig. Mijn inziens is dit verwijt ten dele gebaseerd op een misverstand, een van de vele misverstanden die er bestaan over ontleden als vak in het onderwijs.
Vroeger werd er in de laatste twee leerjaren van het lager onderwijs veel tijd gestoken in het onderwijs in ontleden. Wie vóór de jaren zestig op de lagere school heeft gezeten, herinnert zich deze lessen als nuttig (zij die het begrepen) of als vreselijk (zij die het niet begrepen - een overgrote meerderheid). Het rendement van dit onderwijs was laag, want slechts een kleine groep was in staat deze ontleedlessen met vrucht te volgen.
In de jaren zestig groeide op grond van de ideeën van de ontwikkelingspsycholoog Piaget ons inzicht in de ontwikkeling van het logisch denken en het vermogen tot abstraheren. Ik leerde dan ook tijdens mijn universitaire studie (1965-1972) dat het ontleden een vaardigheid is die men efficiënter na het twaalfde levensjaar kan aanleren (zoals men fietsen op een tweewieler ook niet leert voor het vierde levensjaar). Bovendien werd duidelijk dat een groot percentage kinderen ontleden wél kon leren, als men maar laat genoeg begon. Ontleden verdween grotendeels uit de lagere school, maar dit vak werd niet in zijn geheel en systematisch verschoven naar het algemeen voortgezet onderwijs.
Zo langzamerhand pakken de scholen voor algemeen voortgezet onderwijs hun taak met betrekking tot het ontleedonderwijs eindelijk weer op. Helaas nog steeds met tegenzin en nog steeds met een gevoel van ‘rechtbreien wat het basisonderwijs aan steken liet vallen’. Wie maakt het voortgezet onderwijs nu eens duidelijk dat ontleedonderwijs thuishoort bij twaalftot vijftienjarigen en niet in het basisonderwijs?
|
|