● Begeleidende handelingen
Eerst enkele voorbeelden van het derde type:
5 | ‘Zóo ... zóo’, knikte Pietje, die dat wel een wijzen en goeden maatregel vond. (Carry van Bruggen) |
6 | ‘Ik ben in 't wit’, wees ie trotsch op z'n borstrok. (M.J. Brusse) |
7 | ‘Gebeld? Ik?’ kleurde Mientje. (Top Naeff) |
In alle drie de gevallen drukt het werkwoord een handeling uit die de spreker tijdens het uitspreken van het citaat uitvoert of die hem overkomt. Waarschijnlijk zullen enkele lezers ook bij deze voorbeelden een lichte irritatie voelen. Ik ga ervan uit dat die bevreemding van 5 tot 7 toeneemt. De verklaring daarvoor is dat in 5 de relatie tussen spreken en knikken vastligt (denk maar aan ‘jaknikken’), maar in 6 en vooral 7 niet conventioneel is. Er zijn auteurs die zich nog meer vrijheden veroorloven:
8 | ‘De Bacchides! de Bacchides!’ klapten de tweelingen zegevierend in de handen. (Couperus) |
9 | ‘En dat vind ik werkelijk vreselijk’, legde hij zijn hoofd nog maar eens in de armen, terwijl (...) (Leidsch Dagblad 1987) |
10 | ‘Dat gaan we vaker doen’, hebben de onderzoekers elkaar aangestoten. (NRC Handelsblad 1987) |
Ook dit type vinden we in Russische literaire teksten, waarop Blokker met 11 en 12 een toespeling maakt in zijn column ‘Zwevende Zielen’ in de Volkskrant (29-8-89):
11 ‘Maar wat zeg jíj dan?’, keek Tsjitsjikov boereslim uit zijn oogjes.
12 ‘Maar ik héb al een baan’, blies Wiegel zijn rook weg.
en, als klap op de vuurpijl,
13 | ‘Hoera!’, zwaaide hij met zijn paraplu. (uit een krant van 50 jaar geleden) |
Zijn de laatste zinnen al bizar, Potgieter beschrijft het onmogelijke in
14 | ‘Als mijn zuster niet wist... wie mijn veldbloem is’, kust haar Reinier het blozende gezicht. |
Doet Reinier het tussen de aanhalingstekens, of kon hij werkelijk tegelijk kussen en praten? In ieder geval nadert de ‘snelle’ stijl hier zijn natuurlijke grens. Het is niet moeilijk een voorbeeld te bedenken van een onmogelijke citaatinbedder. Naast de ‘snelle’ zin 15 kunnen we immers een nog snellere variant 16 verzinnen, waarin de inbeddende zin zwijgt over de spreker en dadelijk het effect van het citaat op anderen weergeeft:
15 | ‘Koppen dicht!’ kreeg de leraar de klas stil. |
16 | ‘Koppen dicht!’ hielden de leerlingen zich koest. |
Zin 16 maakt zo'n grote sprong dat hij onduidelijk wordt. De zin is onaanvaardbaar omdat de geciteerde en het onderwerp van de inbedden-de zin naar dezelfde persoon moeten verwijzen.