De taalgrens
PCUdB
We bespraken in een vorig nummer het vage maar dat in gebiedende wijzen wordt gebruikt; niet om bevelen te geven maar eerder om (veelal ironisch) toestemming te verlenen. Natuurlijk is er meer met maar aan de hand. Ongrijpbare maren vinden we ook in gewone mededelende zinnen. Ter verduidelijking: we beschouwen maar natuurlijk niet als ongrijpbaar in de volgende zinnen:
- Softe had maar weinig in te brengen tegen het sluwe voorstel van haar advocaat.
- Wat een zeurkous! Hij dramt maar door en hij dramt maar door.
In het eerste geval betekent maar gewoon slechts, in het tweede zoiets als voortdurend (met ondertoon van ergernis). Een beetje geheimzinnig is dit tweede maar toch wel: je kunt het kennelijk lang niet altijd in die betekenis gebruiken.
Als we zeggen:
- Ze geven het maar niet op.
dan is er duidelijk sprake van het doordram-maar, evenals in
- Het blijft maar regenen.
Echter, als ik van mensen wil zeggen dat ze constant bezig zijn hun auto te wassen, dan kan ik niet zeggen
- Ze wassen maar hun auto.
of
- Ze wassen hun auto maar.
Ik bedoel, dat kan ik wel zeggen, maar dan zeg ik er iets heel anders mee. Goed, dit is iets wat ik nog graag een keer degelijk uitgezocht zou willen zien, bij voorkeur niet door mij, wel te verstaan. Het gaat nu om een ander type maar, dat we vinden in:
- Ik koop maar boodschappen voor de hele maand.
Dit maar impliceert dat er een of meer alternatieven zijn, maar dat het geopperde alternatief het beste, althans het redelijkste is. Dit maar zou ik willen bestempelen als het want-anders-maar.
De (onverkieslijke) want-andersimplicatie kom je speciaal tegen in ontkennende zinnen:
- Ik zal dit maar niet tegen Chris zeggen, hè?
(Want anders gebeuren er dingen die voor de aangesprokene dan wel spreker bijzonder vervelend zouden kunnen zijn.)
- Je moet maar niet al te hard op die baan rekenen.
(Want anders zou je je wel eens heel teleurgesteld kunnen gaan voelen.)
Soms is het zonder context niet uit te maken of we met een doordram-maar dan wel met een want-anders-maar te maken hebben.
Kijk maar naar de zin
- Christina bleef maar wachten.
Doordram-maar zou hier impliceren dat Christina's geduld zo groot is dat dat van anderen daardoor uitgeput raakt; het (naar mijn smaak waarschijnlijker) want-anders-maar kan inhouden dat Christina door nietwachten een belangrijke kans zou missen, of dat Christina geen echt alternatief had (anders zou ze zich elders moeten vervelen, hetgeen nog minder zinvol zou zijn).
Ook een dubbele maar-functie hebben we in
- Christina bleef maar een poosje wachten.
Hier kan maar nooit een doordramkarakter hebben, maar het kan wel slechts betekenen. In het laatste geval moet overigens een poosje met iets meer nadruk uitgesproken worden.
Ik weet niet of hiermee het maar- gebied volledig in kaart is gebracht; ik denk van niet. En hoe je als luisteraar/lezer kunt weten welk van de mogelijke maren bedoeld is, is mij ook nog volstrekt onduidelijk; dat is misschien maar goed ook.