● Grappigheid naast ernst
Maar saai schijnt een niet-frequent woord te zijn. Je vindt het tenminste niet in het Basiswoordenboek voor buitenlanders waarin de tweeduizend meest frequente woorden staan. (Zie ook het artikel Basiswoorden van W.A. van Loon-Vervoorn in Onze Taal nummer 7/8, 1991.) De samenstellers van de Delftse methode (Montens en Sciarone) geven trouwens zelf toe dat de teksten gortdroog zijn, maar zij zeggen: ‘Pas wanneer men een taal enigszins beheerst, ontstaat de behoefte aan teksten die boeien.’ Men kan daarover van mening verschillen. Het is ook niet goed als teksten ‘te grappig’ zijn. Enkele voorbeelden daarvan zijn te vinden in het boek Makkelijk Praten, een luistermethode voor iets gevorderde buitenlanders: gesprekjes over plastic huizen, flaporen en een gepensioneerde die zesduizend kilometer per jaar loopt. 's Nachts.
Regelrecht, een grammatica-oefenboek, heeft wel echt leuke teksten, bijvoorbeeld uit Treitertrends van Van Kooten en Broodje Aap van Ethel Portnoy. Maar hier is het een beetje te veel van het goede. Een afwisseling van ernst en luim op tekst- en voorbeeldengebied is naar mijn mening en ervaring het prettigst voor docent en student.
Ook vind ik dat men niet te star moet omgaan met frequentielijsten. Saai is in ieder geval een woord dat zo snel mogelijk geleerd moet worden. En zo zijn er wel meer: woorden uit de doodgewone omgangstaal die ieder kind spelenderwijs leert en die toch niet heel frequent lijken te zijn. Maar ook is het af en toe een verademing om in de les eens enkele minuten aandacht te besteden aan buitengewoon onfrequente woorden. En dan ga ik de watervogels en de kraaiachtigen behandelen. Of ik leer de studenten ruin, os, hamel, kapoen, etcetera. Loeien, balken, kwetteren, hinneken, blaffen, mekkeren en blaten doen het altijd goed. Of ik praat over bronstig, hengstig, krols, tochtig en loops. Daarin is men bijzonder geïnteresseerd. Ik krijg dan onmiddellijk de vraag hoe zoiets bij de mens heet.