De Taalgrens
PCUdB
De vorige keer heb ik onder andere iets gezegd over het woord misschien. We hebben gezien dat dit woord onder bepaalde omstandigheden nét iets anders betekent dan je zou verwachten. Op zichzelf niet verontrustend en niet bijzonder. Een beetje taalbeschouwer weet dat uitzonderingen aan de orde van de dag zijn in ‘het taalgebeuren’.
Ik wil u dit keer dan ook niet lastigvallen met weer een van de vele grilligheden in het Nederlands. Eerder wil ik onder uw aandacht brengen dat er een serie woorden is waarvan het gebruik op het eerste gezicht uitermate simpel is, die vrijwel niets lijken te betekenen, en die toch kleur geven aan een tekst of een gesproken dialoog. Ik bedoel die kleine woordjes, de zogenaamde modale bijwoorden. Maar, nog, toch, even, wel, ook, eens, nu, al, eigenlijk en misschien. Er zijn er nog meer, maar voor het ogenblik volsta ik met deze opsomming. Ze hebben alle een bepaalde, min of meer vastomlijnde hoofdbetekenis. Maar = slechts; nog in de hoofdbetekenis verwijst naar het voortdurend toenemen, afnemen of constant blijven van iets. Even = gedurende korte tijd; wel is de opponent van niet; ook = eveneens; eens = eenmaal of vroeger; nu = thans; al = reeds; eigenlijk = in wezen; misschien = met een niet al te grote graad van waarschijnlijkheid. Dit zijn dan de basisbetekenissen, de tastbare betekenissen. Iedereen kan zo zien dat de woorden meestal in een veel vagere betekenis worden gebruikt en in die vage functie niet zo maar door een ander woord kunnen worden vervangen.
Neem het volgende stukje dialoog. Eduard en Catharina zijn huisgenoten.
Eduard: Zal ik nog een borrel nemen?
Catharina: ja hoor, ga maar naar de bliksem.
Op het woordje nog van Eduard kom ik wat Onze Talen later terug. Nu kijken we naar maar. Het is duidelijk dat het niet slechts betekent. Het is ook niet bedoeld om een bevel wat minder autoritair te laten klinken. U zult zeggen: de zin is ironisch bedoeld. Dat klopt waarschijnlijk, maar wat zou de zin betekenen als die niet ironisch bedoeld was? Wat betekent het als de fles bijna leeg is en Eduard tegen Catharina zegt:
Neem jij die laatste borrel maar.
Dat is niet een manier om een bevel uit te drukken, ook geen vriendelijke manier om zulks te doen, het is simpelweg het geven van toestemming.
Ga maar naar de bliksem is dus een toestemming aan de betrokkene om naar de bliksem te gaan. En wel en ironische toestemming. De ironie ligt overigens niet in het feit dat Catharina Eduards ondergang niet zou wensen. De ironie ligt daarin dat ze toestemming geeft voor iets wat Eduard waarschijnlijk niet wil. Ze gebruikt de zin om uit Eduards hang naar een borrel een houding van zelfvernietiging af te leiden. En de toestemming is geen toestemming, maar het expliciteren van de onmacht of onwil om aan dat proces nog iets te doen. Dit alles is heel ingewikkeld, en ook heel droevig voor Eduard.
Voorlopig blijven we bij één conclusie: in wezen maakt maar een bevel tot toestemming. In een volgende aflevering zal ik trachten wat meer maren onder een soortgelijke noemer te brengen.
Nog even dit: wat is de grap van dit alles? Waarom dingen uitpluizen die voor ieder volstrekt duidelijk zijn? Ik weet het niet. Misschien is hier sprake van een wanhopig, haast zelfvernietigend verlangen om te achterhalen waarom sommige dingen zo duidelijk zijn, terwijl hun duidelijkheid vervliegt op het ogenblik dat je er iets zinnigs over wilt zeggen.