gen: je krijgt het geleende - in het aangehaalde voorbeeld het strootje - terug als ik mijn salaris heb ontvangen.
Ander voorbeeld: Ik ga mandiën (= baden, douchen) en trek een schone pendek (= onderbroek; doch de letterlijke vertaling is ‘kort’; korte broek) aan, alvorens mijn tampat (= kooi, bed) op te zoeken. Een dergelijke zin, die destijds heel normaal was, zal de huidige matroos als abracadabra in de oren klinken.
De dekdienst is verdwenen en heet thans nautische dienst. Echte oude dienstvakken veranderden van naam of zijn ‘uitgefaseerd’ (zij zijn in de nieuwe structuur niet meer nodig en zullen door natuurlijke afvloeiing op termijn geheel verdwijnen). Zo kenden we vroeger scheerders, die later barbiers werden genoemd en thans kappers. Stokers werden machinisten, en geschutmakers veranderden in wapenelektronicamonteurs.
Barbiers, schoenmakers en kleermakers werden vroeger baantjesgasten genoemd en werden aangesproken met baas (de baaskapper, enz.). Zo kende men ook de kastbaas (= beheerder van technische benodigdheden). De ziekenverpleger werd pa genoemd en de schipper heette kaan. Het achtervoegsel gasten had overigens ook een aparte betekenis. Gasten waren geroutineerde, oudere matrozen 1e en 2e klas, over wie met bewondering werd gesproken waar het ging over hun prestaties aan boord en in het tuig. Zo was er onder anderen de kabelgast (= beheerder van artikelen ten behoeve van de dekdienst, zoals touwwerk, kettingen, verf, kwasten e.d.).
• Hoog en laag gaan nu heel anders met elkaar om •