te weinig |
positief |
te veel |
DE ROBE VAN DE WIJN |
blank, ijl, licht, clair, zeer lichtrood, décoloré, gemeen rood (met kleurstof) |
groenige schijn, (goud)groene glans, goud(kleurig), goudgeel, robijnig, robe, ruby, gespierde gloed, mooie teint, diep, purper, parelend, tuilé, dakpankleurig, pélure d'oignon, pale, tanig, tawny, briljant, étoffé, tulé, oeuil de peraia, helder, klaar, grijs, zuiver, kristal, fonkelend, stralend, blank, helder-, diep-, oranje-, frambozenrood, zwart, lichtgeel, strokleur, groengoud, oud goud |
madèresé, gemaderiseerd, dof, troebel, troublé, olieachtig, rokerig, bruin, paars, beslagen, blind, tanig, voilé, ambré, amberkleurig, loens, ondoorzichtig, ontbonden |
DE GEUR VAN DE WIJN: DE NEUS |
flauwe zever, oppervlakkig, zwavelig, groen, passé, piqué, eentonig, zonder bouquet, zwak, appelig, licht, gesloten, vlak, épanoui, om, dood, saai, verschoten |
kruidig, geurig, notig, druivig (noot)parfum, geparfumeerd, boeket, bloemig, bouquet primaire (original), blume, bloemrijk, vruchtenrijk, breed en complex, getemperd, intens, aromatisch, aroma genuanceerd, paille, pierre à fusil, vuursteen, bosgeur, aards, champignon (oude wijn), kleurig, viooltjes, stuivend, uitwaaierend, gebald, zacht, eikehout, vanille, aspergegeur, kaneel, rokerig, breed, indringend, lichte houttoon, exotisch kruidig, compact, bazaarachtig, warm, opgewekt, geprononceerd, fraai, zwoel |
doordringend, indringend, geurig, gist (ongewenst) bierig, stelig, appel, schimmelig, oud, muis, wijnachtig, diep, kurk, muf, twijgachtig, passé, zwavelig, onwelriekend, acide, amer, agressief, benzineachtig, bouchon, asbest, ranzig, gronderig |
SMAAKDIMENSIE 1: ZUURHEID OFWEL NERVOSITÉ |
vlak, mineralig, waterig, plat, flauw, pafferig, smakeloos, slap, dood |
zuur, mals, rins, rinzig, fris, tintelend, zilt, soepel, fruitig, brut, mollig, piqué, vélouté, glad, fraicheur, bedwelmend, evenwichtig, zacht, fluwelig |
adstringent, atringeant, hard, tanninerijk, wrang, brutaal, vinnig, zurig, ruw, scherp, hoekig, azijnig, bekketrekkerig, wreed, herb, bitter, vulkaansmaak, stroef, strak, schraal, geoxideerd, agressief, bijterig |
SMAAKDIMENSIE 2: ZOETHEID |
beendroog, kurkdroog, fruitig, droog, mild, brut |
doux, demidoux, goût français, mouilleux, volzoet, zachtzoet, (demi)sec, rijk, droog, gecorseerd, aromatisch, brut, beendroog, fruitig, liefelijk, honingachtig, vleugje zoet, mild |
kleverig, siroop-, mierzoet, suikerwater, likeurachtig, liquoré, weduwendrank, zwaar, vet, stroperig, weeïg, smeltend zoet |
SMAAKDIMENSIE 3: BIJTENDHEID |
week, flauw, slap, vlak, licht, schraal, kort, klef, nat, weinigzeggend |
aangenaam, fluwelig, stevig, deugdelijk, glad, soepel, satijnen, zijden, harmonieus, rond, rijp, marmeren |
agressief, agré, azijnig, foxy, geoxideerd, schimmelig, hard, dur, stroef, plakkend, picqué |
SMAAKDIMENSIE 4: DE VOLHEID OFWEL BODY |
dun, vluchtig, mager, karakterloos, te weinig geprononceerd, uitgeblust, schril, niet spontaan, kort, simpel, vluchtig, schonkig, saai, krachteloos, smakeloos, vlak, slap, waterig, rauw, licht, décharné, ondervoed, vervaagd, zonder ziel, oninteressant |
om in te bijten, kernachtig, stevig, vol, rond, resoluut, barok, (optimaal) gecorseerd, corsé, gul, volbloed, struis, welgebouwd, diep, mollig, weelderig, groot, krachtig, sterk, koppig, evenwichtig, warm, kloek, groots, pittig, sappig, rijk, robuust, beschaafd, mild, solide, stoer, licht, kruidig, pikant, harmonisch, soepel, een kauwer, betig, fruité, muskus, veel aroma, charme, vurig, fors, delicaat, met body, charné, veel aroma, snel, rank, lenig, licht, breed, vitaal, houvast, sterk, corpulent, elegant, met finesse, teer, fragiel, kauwbaar, knapperig, mondvullend, diepgang, betimmerd, eikehout, rond peperig, metalig, stalig, manlijk, vrouwelijk, fluwelen, rijp |
hoekig, overdadig, vettig, lomp, volumineus, vlezig, dik, log, zwaar, vurig, ruw, hard, koppig, wild, fors, krachtig, stoer, onctueux, terroir, vet, glad en zacht, pafferig, gecorseerd, koppig, manlijk, anguleux, épais, autere, sévère |
BALANS |
schraal, zonder finesse, dun, gewoontjes, klein, oppervlakkig, povertjes, effen, dof, saai, eentonig, vaal, ongecoördineerd, ontbonden, tweedimensionaal, gronderig, verschaald, flauw, slap |
harmonisch, complex, zuiver ras, belegen, verfijnd, finesse, rijk gamma, mild, vol, warm, stijlvol, delicaat, diep, apart, hartig, krachtig, sterk, evenwichtig, rijp, frank (vrank), gedekt, fluwelig, gezond, hoekig, bars, boers, weelderig, grof, rauw, ruig, vlot, goed geproportioneerd, spontaan, uitgesproken, stabiel, verleidelijk, eenvoudig, sierlijk, bevallig, robuust, pakkend, belegen, mouilleux, uitgebalanceerd, fijn, genuanceerd, rijk, vlinderlicht, mouchoir, pauwestaart, pittig, aristocratisch, eerlijk, rassig, edel, elegant |
hoekig, bars, boers, weelderig, grof, rauw, ruig, plomp, onevenwichtig, ziek, asbest, bitter, foxy, metaalachtig |
LEEFTIJD |
geremd, piepjong, groen, gesloten, massief, onrijp, schonkig, primeur, wrang, paars, jong, steelachtig, taai |
fris, rins, primeur, veerkrachtig, jeugdig, levendig, pikant, onbekommerd, vitaal, kwiek, jong, sprankelend, tintelend, vin vert, belegen, een lang leven, rijp, rond, op dronk, suffis, oud, ontwikkeld |
hoed op zijn oor, verouderend, overjarig, verschaald, passé, uitgeblust, boterachtig, verwelkt, overrijp, houtig, geoxideerd, vervlogen, muf, uitgedroogd, afmattend, koppig, dood, verschoten, vervaagd, om |
| |