Joune
Drs. P.M. Kaashoek - afd. Taalbeheersing, Academie voor de Journalistiek, Tilburg
‘Mag ik de joune, Chris?’ Vragend kijkt Bram zijn tweelingbroertje van vijf jaar aan. Welke verklaring kan worden gegeven voor deze kindertaalvariant (joune) van het zelfstandig gebruikte bezittelijk voornaamwoord jouwe?
Uit de taalverwervingsliteratuur blijkt dat kinderen hun moedertaal in fasen leren. Grof geschetst komt het erop neer dat na de brabbelperiode de imitatie-tijd aanbreekt. De jonge taalgebruiker reproduceert de zinvolle klanken die worden geuit door de volwassene. Naarmate peuters ouder worden, begrijpen zij meer woorden. Zij gaan deelnemen aan wat 18plus-taalgebruikers ‘communicatie’ noemen.
Onderzoek van Eve Clark (The Ontogenesis of Meaning (1979)) leidde tot de veronderstelling dat een van de belangrijkste kenmerken van taalverwerving in de beginfase de ik-gerichtheid is. Anders gezegd: vanuit het ik-perspectief leert het kind taal en communiceert het met zijn omgeving. Voor de taalverwerving van kinderen betekent deze aanname dat de jonge taalgebruiker tamelijk vroeg persoonlijke (en bezittelijke) voornaamwoorden als ik, mij (mijn, de mijne) kent. Later volgen dan de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden die wat perspectief betreft op anderen gericht zijn: hij, hem, de zijne, ons, onze, en dergelijke.
Als verklaring voor joune geef ik de volgende redenering. Gesteld dat de hypothese van Clark (1979) juist is, namelijk dat het kind de wereld vanuit het eigen gezichtspunt beschouwt en ook op deze wijze taal verwerft, dan kent een vijfjarige het zelfstandig gebruikte bezittelijke voornaamwoord de mijne eerder dan bijvoorbeeld de zijne, de hunne, de hare. Bram produceert op hypercorrecte wijze joune. Hij maakt een analogie: joune is overeenkomstig mijne en zijne. De vormen en de patronen ondersteunen zijn analogie: mijne, zijne, hunne. Wie een betere verklaring weet, mag het zeggen.