● De onmogelijke opdracht
Het ministerie van Onderwijs zag in dat er iets moest veranderen binnen het moedertaalonderwijs. De toenmalige staatssecretaris Ginjaar-Maas stelde eind 1988 een commissie in, de CVEN. Opdracht: herzie het programma Nederlands op een zodanige wijze dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met maatschappelijke behoeften.
De Stichting Centrum voor Onderwijsonderzoek (SCO) van de Universiteit van Amsterdam kreeg opdracht een grootscheeps behoeftenonderzoek uit te voeren. De resultaten van die breed-maatschappelijke peiling moesten het uitgangspunt voor de CVEN vormen.
De CVEN besefte (terecht) dat dat niet voldoende was: vernieuwingen hebben slechts zin als ze gedragen worden door de achterban: de leraar Nederlands, die zich toch al zwaar overbelast voelt. In haar werk liet de commissie zich daarom óók leiden door wensen en behoeften uit het veld.
Ten slotte stond de commissie voor de feitelijk onmogelijke opgave dat zij de kwaliteit van het moedertaalonderwijs moest zien te verbeteren zonder dat zij daarbij op enige extra ruimte kon rekenen, bijvoorbeeld in de vorm van een uitbreiding van de beschikbare lestijd voor het vak Nederlands; in de bovenbouw van vwo en havo wordt respectievelijk drie en vier uur per week Nederlands gegeven.
Een opdracht die je eigenlijk nooit zou moeten aannemen.
Het SCO kwam met nauwelijks verrassende conclusies: vooral aan (zakelijke) schrijfvaardigheid en aan spreekvaardigheid moet meer worden gedaan. Een leraar Nederlands besteedt nu gemiddeld 40% van de beschikbare lestijd aan onze letterkunde. Die tijd zou gezien de behoeften gehalveerd kunnen worden. Voor taalvaardigheidsonderwijs moet minstens 70% van de lestijd beschikbaar zijn: 45% voor schrijfen 25% voor spreekvaardigheid. Aan die behoefte kon en wilde de CVEN niet geheel tegemoetkomen. Halvering van de lestijd voor literatuuronderwijs maakt, aldus Braet in Open Forum in de Volkskrant (9 januari), een verantwoorde behandeling van die stof onmogelijk en zal bovendien nooit gedragen worden door het veld. 25% lestijd besteden aan spreekvaardigheid is misschien wel wenselijk, maar al even onhaalbaar: te weinig uren, te volle klassen en leraren die traditiegetrouw toch al weinig aandacht aan dit onderdeel besteden.
Hoe vertaalde de CVEN de resultaten van het SCO- en veldonderzoek dan in haar voorstel? Ik bespreek de belangrijkste veranderingen en betrek daarbij de reacties die uit verschillende hoek (voortgezet onderwijs, wetenschap, vakbond, e.d.) op het voorlaatste rapport van de CVEN (oktober 1990) gegeven zijn. Mogelijk hebben die reacties op het laatste moment nog tot kleine bijstellingen geleid.