Okselstandig
J. Bouma - Arnhem
Het is opvallend hoe de bloemen- en plantenbeschrijving een weerspiegeling vormt van de rijkdom in de natuur; het lijkt wel of ook de taal zich erin verlustigt. Elseviers Bloemengids is op dit terrein een rijke bron. Neem bijvoorbeeld de vlinderbloemigen:
‘de bloemkroon heeft van boven een brede, rechtopstaande vlag, aan de zijkanten twee smallere zwaarden die de twee onderste kroonbladen, vergroeid tot kiel, verbergen’.
Je treft binnen deze familie heel wat geslachten en soorten aan, zoals de hokjespeulen, de brem, lupine, wikke, stalkruiden, klaver en lathyrus. Van de astragalus of hokjespeulen zijn de bladeren meestal geveerd, staan de bloemen in trossen of hoofdjes in de bladoksels, is de kiel stomp en zijn de kelktanden kort. De gaspeldoorn is een altijdgroene, gedoomde, behaarde struik. Het blad ervan is priemvormig, is stijf en heeft een stekelpunt. De bloemen zijn helder goudgeel en okselstandig.
Van de wikkes worden onder andere genoemd de vogelwikke, zachte wikke, tere wikke, heggewikke, voederwikke, lathyruswikke, ringelwikke, slanke en gele wikke. De wikkes zijn meestal klimplanten; zij klimmen omhoog met behulp van ranken en hebben geveerde bladeren. Door het ontbreken van gevleugelde of vierkantige stengels onderscheidt de wikke zich van het geslacht lathyrus. Daarvan heeft de lathyrus pannonicus roomwitte, enigszins purper aangelopen bloemen en lichtbruine peulen; de breedbladige lathyrus heeft eenjukkige bladeren, van de naakte lathyrus zijn de bladeren in ranken veranderd. Maar bladeren hebben nog veel meer verschijningsvormen: gegolfd, gekarteld, geknot, geleed, gelobd, gespoord, getand, geveerd, gevorkt, gewimperd of gezaagd.
Wie geniet niet van zo'n bloemrijk taalgebruik?