■ Tijdaanduidingen
Leon Schmetz - Tholen
In Onze Taal nummer 10 gaat H.J. Verkuyl in op het gebruik van woorden die tijd aanduiden. Daarbij maakt hij onderscheid tussen ‘dichte’ en ‘niet-dichte’ tijd.
Ik ervaar deze indeling als onnatuurlijk. Ik zou een indeling willen maken in woorden die een tijdstip, een moment aanduiden en woorden die een tijdsspanne of interval aangeven. ‘Dichte’ tijd is dan tijd die wordt gespecificeerd in een moment, één interval of aaneensluitende intervallen; ‘niet-dichte’ tijd is een serie momenten of niet aaneensluitende tijdsspannen.
Nu zult u misschien het idee krijgen dat dit slechts een woordenspel is, maar door de indeling ‘dicht’ en ‘niet-dicht’ wordt de indruk gewekt dat tijd nu eens continu, dan weer discreet is, of dat wij tijd op twee manieren benaderen. Dit is niet zo. Tijd kan alleen maar continu zijn. Als wij tijd op twee manieren benaderen, dan is het doordat wij op het ene moment een tijdstip willen aanduiden en op een ander moment een interval.
Zo kan het meervoud van een ‘tijdwoord’ één tijdsspanne aangeven maar ook een serie intervallen, bijvoorbeeld uur - uren, avond - avonden. Dit verschil wordt door de heer Verkuyl met verschillende voorbeelden geïllustreerd.
Soms verlangen wij een redelijk nauwkeurige opgave van tijd, soms is dat niet nodig of zelfs niet gewenst. ‘In een maand zijn we verhuisd’ is niet exact genoeg; ‘In die maand zijn we verhuisd’ is dat wel, als we tenminste weten waarnaar ‘die’ wijst. Dat nauwkeurigheid niet altijd gewenst is, blijkt uit ‘Op een dag is zij verdwenen’; hier is het namelijk de bedoeling aan te geven dat het exacte tijdstip er niet toe doet.
Ook de ‘losgeweekte tijdsspannen’ ben ik geneigd in dit licht te zien. ‘Tijdens het uur kwamen we vast te zitten’ heeft weinig betekenis door het gebrek aan precisie; ‘Tijdens het spitsuur kwamen we vast te zitten’ kan voldoende zijn (iemand kan nog vragen welk spitsuur bedoeld is).