Het Engels rukt op
Economisch commentaar, door E. Peereboom
© Avro: uitgezonden op 29 november 1990 door Avro's Radio-journaal
Een paar jaar geleden heb ik op zo'n donderdagochtend al eens licht-ironisch en ook wel licht-kribbig gepraat over het toenemend gebruik van Engelse woorden in het Nederlands taalgebruik - Engelse woorden waar uitstekende Nederlandse woorden voor bestaan, maar die lijken steeds meer vergeten - vooral in het zakenverkeer. Ik heb uiteraard niet de illusie gehad dat ik met zo'n praatje deze malloterie van het Engels zou kunnen verminderen, laat staan stoppen, maar ik moet nu met teleurstelling constateren dat het de laatste jaren alleen nog maar erger is geworden.
Ook erger is de betekenis van steeds idioter, steeds vaker gewoon verkeerd Engels voor iets waar een keurig Nederlands woord voor bestaat. Zo hoorde ik kortgeleden nog een opperbaas van een groot Nederlands bedrijf op de televisie zeggen dat zijn bedrijf een bepaald probleem nu niet alleen meer in zijn Europese samenhang wilde bekijken, maar nu ook globaal. Globaal. Ik weet dat de man wilde zeggen dat hij de zaak nu in wereldomvattende samenhang wilde bekijken, maar hij zei: globaal. Dat komt van het Engelse global en dat betekent inderdaad wereldomvattend, maar in het Nederlands betekent globaal ‘ruw geschat’ of ‘geraamd’. Zoiets, maar in elk geval niet ‘wereldomvattend’. Een van de opperpieten van een grote Nederlandse bank zei tenminste van de zomer nog keer op keer dat hij een global player wilde zijn - en hij bedoelde dat hij wilde meespelen op de wereldmarkt, maar hij zei het tenminste helemaal in het Engels, en dat is dan wel wat raar, maar niet verkeerd.
Begrijpt u me goed: ik heb niets tegen het Engels (het is zelfs mijn moedertaal) maar we leven hier in Nederland en we hebben een alleraardigste, geheel afdoende taal waarin we (met misschien een enkele uitzondering) alles kunnen zeggen wat we te zeggen zouden kunnen hebben. Maar het kwaad van het Engels-in-het-Nederlands en van vooral ook het Amerikaans-in-het-Nederlands woekert ongeremd voort. Het is nu al zover dat een serieuze bedrijfsadviseur in Den Haag reden heeft gezien om een soort woordenboek samen te stellen dat sollicitanten en anderen kunnen gebruiken om personeelsadvertenties te begrijpen. Dat is op zichzelf een heel nuttig boekje. Het is alleen treurig dat het nodig is, en ik geloof inderdaad dat het zo langzamerhand nodig is.
Er staan een kleine 250 trefwoorden in dit woordenboek, dat ‘Zogenaamd Zogenoemd’ heet en dat is geschreven door meneer Schreiner. Een kleine 250 trefwoorden; naar een ruwe schatting is zowat 90% van die woorden Engels. Er staan alleen al 162 Engelse woorden in voor de diverse types van chefs en directeuren en adjunct-chefs en onderdirecteuren en verkopers en wat hogere secretaresses die allemaal worden aangeduid met verschillende bijvoeglijke naamwoorden voor het heel erg misbruikte woord manager. Het begrip ‘manager’ is indertijd in Nederland begonnen als een soort semi-deftig equivalent voor directeuren en iets lagere dan hoge directeuren. Vervolgens werd het derde niveau van een bedrijf óók manager en daarop bleef de zaak verder in de organisatie dóórdalen.
Er zijn nu bedrijven waar je, geloof ik, wel een buitengewoon onbeduidende taak moet hebben als je niet een of ander soort van manager wordt genoemd. Wat een ‘huismeester’ placht te zijn, is een room division manager geworden. Het hoofd van de kleinste afdeling is nu een section manager, de reisleider is een accommodation manager en een hoofdlokettist een booking manager. En van dat soort titulatuur staan er 162 in dit merkwaardige woordenboekje. Ik aarzel om al die termen ‘scherts-titels’ te noemen, want ik besef heel goed dat dit soort titels voor degenen die ze hebben, waarschijnlijk een mate van belang heeft .... dat ze er status aan ontlenen. En dat hun vrouw het misschien wel mooi vindt om te kunnen zeggen dat haar man niet magazijnchef is, maar parts manager.
Maar ik blijf het raar vinden en opgeblazen. Ik denk dat de hele inflatie van titels hier tientallen jaren geleden is begonnen toen de confectie-industrie geen naaisters meer kon krijgen en om modinettes begon te vragen, maar dat is natuurlijk geen Engels en dus niet zo mooi. De gemeente New York was trouwens in de inflatie voorgegaan toen die geen vuilnismannen meer kon recruteren en advertenties plaatste voor sanitation inspectors zeg maar ‘reinheidsverzorgingsinspecteurs’.
En nu, in 1990, moet u oppassen als u in een advertentie wordt gevraagd te solliciteren naar de functie van sales manager, want het is zeer wel mogelijk dat daarmee een eenvoudige medewerker van de afdeling Verkoop wordt bedoeld. En misschien kent u het begrip mismanagement (dat is gewoon iets dat slecht is geleid), maar nu heb je ook de keurige titel MIS-manager, en dat MIS staat voor Management Informatie Service en dat is iemand die over de computersystemen met informatie voor de directeur gaat. De soft selling manager is volgens Schreiner iemand die zoete broodjes bakt en ze ook nog weet te verkopen. En dat is een aardig, ofschoon licht-misleidend begrip in een boekje dat nuttig is en het eigenlijk niet zou moeten zijn. Nog één ding: dit was geen radiopraatje, dit was een spoken column in een van de media.
‘Zogenaamd Zogenoemd’, door N.A.F.M. Schreiner.
Uitgeverij De Fontein, Baarn,
ISBN 90.261.0406.5, prijs f 10,-.