Nederlands is rijker dan u denkt:
Overblijfsel van een arreslee... arrestant.
Een zeer koude gulden... ijspiek.
Eigenaar van een wolwinkel... breipatroon.
De vrouw van een heier... heidin.
Vervelende vent, die te keer gaat... uitvallende kwast.
Restant van een gecremeerde mislukkeling... krukas.
Vrachtauto, gevuld met dranken... leswagen.
Tak van een rubberboom... rekstok.
De ruimte tussen vloer en bed... Po-vlakte.
De hut van een eskimo... ijshockey.
Oude vrouw in het woud... bosbes.
Jongen, verzot op snoeperij... cowboy.
Het opkrikken van een touringcar... buslichting.
Veiling van legeruitrustingsstukken... koppelverkoop.
Een goed gekozen tijdstip... bestuur.
Spelen sportieve bijen (thuis)... korfbal.
Wandelstok, die zijn beste tijd gehad heeft... kreupelhout.
Schuif, waarin ballen bewaard worden... ballade.
Vlo... lastdier.
Zitmeubel in een toneelstuk... rolstoel.
Op een bascule plaatsen... teweegbrengen.
Met een wapen aangebrachte beschadiging... kriskras.
Bezoek, dat een marktkoopman ontvangt... kraamvisite.
Een meubel misprijzen... tafellaken.
Om goede redenen géén stoel nemen... terechtstaan.
Vereniging met onduidelijke doelstelling... vagebond.
Tram, die naast de rails staat... buitensporigheid.
Gevuld met niets... volledigheid.
Minder dan 100 gram... onderonsje.
Bekendheid met een stukje van het gehoororgaan... oordeelkundig.
Een héél, héél, korte vrijage... evenmin.
Iemand, die niemand op zijn grondgebied duldt... erfgooier.
Druppelende neus... hoofdkraan.
Bundel papier, die niet zinken wil... drijfriem.
Dag, waarop uw chef tekeer gaat... donderdag.
Lederbewerker, die geen stukje missen kan... leergierig.
Op een slee staan te wachten... arbeiden.
Uit het haar vallend lint... valstrik.
Verzoek als niemand in de winkel is... beleven.
Tandarts-vakterm... bekopen.
Oost-Europees lawaai... slavenleven.
Verpleegsterswerk in het ziekenhuis... steekhouden.
Landbouwwerktuig met signaalinrichting... beleg.
De hand van een vertegenwoordiger... profici(j)at.
Aanwijzing op diëetbriefje... magazijn.
Niets uit de portefeuille nemen... volhouden.
Een ouderloos kind ‘dag’-gezegd... weesgegroet.
Een meisje om te stelen... schaakstuk.
P. Swart, Uithoorn