Onze Taal. Jaargang 38
(1969)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdSchuttingwoordenIedere deelnemer aan het taalverkeer, iedere taalgebruiker, mondeling dan wel schriftelijk, beschikt over een gelimiteerd aantal woorden. De woordvoorraad van elke individuele mens is afhankelijk van z'n ontwikkeling, z'n afkomst en milieu, z'n deelhebben aan de diverse sociale taalkringen, b.v. van de sport, de muziek, het studenten- of soldatenleven, politiek, de godsdienst, de techniek, het handwerk, waarover Jac. van Ginneken ons in zijn monumentale Handboek uitvoering en leerzaam heeft ingelicht. De woordenschat van de één is veel uitgebreider dan die van de andere. Het verschil wordt bepaald door de plaats van de mens in het kultuurpatroon waarvan hij deel uitmaakt. Alle taalhanteerders hebben evenwel een aantal woorden gemeen, waarop 'n ander criterium dan dat van ‘vakjargon’ of ‘kringtaal’ kan worden toegepast en wel kennis van die termen, waarop wij het etiket ‘onnet’ kunnen plakken. Welke overweging is daarvoor de maatstaf? Hierover licht ons in een onder de titel ‘Nette en onnette woorden’ verschenen boekje.Ga naar eind*) Daarin wordt dit onderwerp niet alleen uit taalkundig oogpunt bekeken, maar ook belicht uit een psychologische gezichtshoek, terwijl er tenslotte zelfs een theologische schijnwerper op wordt geworpen door drs. Weterman. Laatstgenoemde vraagt zich af wat de reden ervan is dat men een bepaald woord als ‘onnet’ aanvoelt en schroomt om het te gebruiken, m.a.w. de oorzaak van die woordtaboes. Opmerkelijk is dat in de Middeleeuwen het sexuele woordtaboe bijna niet voorkomt. Ook de Bijbel licht ons hierover niet in. Het onnette woord komt anders toe naar een willekeurige zetter in een drukkerij dan naar de schrijver van een wetenschappelijk artikel. Dat vindt z'n oorzaak in het feit dat de afstand tussen zaak en woord bij wetenschappelijk gevormden in de regel groter is. Hoe objektiverender iemand als neutrale waarnemer leert leven, zich op rationele wijze distancieert, hoe meer hij gevoelsmatig kan verdragen. Ook dit feit speelt 'n rol bij het vraagstuk van het onnette woord. Drs. Dijkhuis maakt als psycholoog ‘historische kanttekeningen bij een cultuur-psychologisch probleem.’ Sinds de Middeleeuwen valt er een duidelijke verschuiving waar te nemen van het religieuze naar het sexuele taboe. Molière schreef een satire op de ‘précieuses ridicules’, een groep dames die stelstelmatig het noemen van 't beestje bij z'n naam vermeden. Zo noemden zij de voeten ‘de lieve lijdenden.’ Een reden daarvan was de verfijning van de zeden, maar waarschijnlijk was er ook niet vreemd aan de afwending van het lichaam en de zinnelijkheid. Het element van afweer, de gemaniëreerdheid gaf M. de stof voor z'n satire. Sommigen zien in het gebruik van beeldspraak magische afweer. De primitieven noemden uit vrees de krokodil: boomstam. Maar ook de moderne kultuurmens kent nog die primitiviteit. Nu de sexuele woordtaboes verminderen door nieuwe opvattingen over de sex, treedt in de woordtaboes naar het schijnt 'n verschuiving naar de sociale sfeer op. 'n Eventueel maatschappelijke diskwalifikatie wordt vermeden: alle gehuwde vrouwen heten mevrouw, arbeiders noemen we werknemers met als pendant werkgevers voor bazen. Oude mensen betitelen we als bejaarden; onmaatschappelijken heten andersmaatschappelijken. En al zijn we krachtens onze grondrechten waarschijnlijk vrij om te kijken en te luisteren naar wat we willen, we betalen geen t.v.- of radiobelasting, maar kijk- of luistergeld. Ruwe of onwelvoeglijke woorden gebruiken we soms ineens voor ons zelf of onder intimi na een poos van gedwongen en geforceerd opzitten in een ‘voornaam’ milieu. Het individuele en innerlijke taboe werkt zo sterk dat in 'n heel vertrouwelijk gesprek we niet de woorden durven gebruiken die we eigenlijk zouden willen. Kinderen experimenteren graag met ‘vieze’ woorden. Na verloop van tijd ebt die liefhebberij dan wat weg. De speciale affiniteit voor het ‘onnette’ woord evenwel is allerminst 'n monopolie van ongeschoolde arbeiders, militairen of studenten. Die interesse bestaat evengoed in het centrum van de burgermaatschappij. Ook opvoeders, ouders worden geïntrigeerd erdoor. Laatstgenoemden vertellen met al of niet verborgen genoegen over de nieuwste aanwinsten van het woordenboek van hun kroost. Lang niet altijd valt het woord samen met een bepaald sociaal milieu, toont psych. drs. Dresen-Coenders aan: het moderne ‘nette’ kinderwoord ‘plassertje’ als absoluut preferabel met strenge wering van alle andersluidende termen vinden we zowel bij arbeiders als bij intellektuelen. Het is duidelijk dat de tegenstelling tussen | |
[pagina 60]
| |
nette en onnette woorden geen zuiver taalkundig probleem is, maar dat cultuurhistorie, psychologie en sociologie er evengoed bij betrokken zijn, betoogt prof. Huisman terecht. Het onnette woord bezit niet de status van algemeen aanvaarde taalschat binnen een zeker milieu. Het is een inbreuk op, een doorbreking van de traditioneel bepaalde beschaving. In ‘onaangepaste’ groepen - bij soldaten, pubers, studenten - krijgt 't derhalve z'n kans. Soms wordt zo'n woord ook buiten 't desbetreffende milieu geaccepteerd en dan in feite bevorderd tot ‘net’ woord. De afneming van het verzet tegen het al frekwenter wordende woord doet 't aan een ontwikkelingsproces onderhevig zijn, waarvan 't eind is dat 't ‘net’ wordt. Klonk lol(lig) voor onze grootouders zeer vulgair, het opgroeiende geslacht vindt 't niet meer dan normaal. Ook vervorming kan het taboe opheffen: bela(ai)tafeld (eig. belazerd; de lazarusziekte was de melaatsheid), (sodo)mieters. Omgekeerd werd W.C. (watercloset) netter dan retirade (stations, hotels) en dit had toen al het eens zeer nette woord ‘plee’ verdrongen naar een lagere trap van de maatschappelijke ladder. Toilet is de nieuwste term in opgang voor dit soort installaties. De meeste onnette woorden stammen uit de volgende betekeniscategorieën: 't menselijke en dierlijke lichaam, de primaire levensverrichtingen, de sacrale wereld. Voorbeelden: poot voor been of hand; hoer t.o. prostituée; dondersteen voor 'n mens. De rijkste bron voor onoorbare taal vormen misschien wel de scheldwoorden en bijnamen. De aanduiding ‘onnet’ heeft 'n betrekkelijke waarde, omdat ze gebonden is aan een bepaald milieu. Wel is voor de lagere milieus het keurige woord het kenteken van de hogere kringen. Ook representeert 't gedrukte woord het hogere normatieve milieu. Het gevolg is spreken in ‘boekentaal’. Het (on)nette woord kan in het woordgebruik ook tot uitdrukking komen in klank en vorm: wai zain (uit dialekt van gewone volk), hun hebben, hij hep, resp. zij hebben, hij heeft, sting (stond; analogie naar hing, ving). In plaats van ‘onnet’ zou ik hier liever de term ‘onbeschaafd’ gebruiken. Iets ‘onnets’ in de pregnante zin van het woord zie ik aan die vormen eigenlijk niet. Maar zij zijn een gevolg van gebrek aan kennis van de beschaafde taalvormen en van het zich bewegen in een milieu waarin deze vormen de gewone, dagelijks gebezigde zijn. In het algemeen zullen de als ongevoeglijke beschouwde woorden meer gesproken dan geschreven worden. In 't laatste geval spreken we van pornografie, waarbij de eerbied voor het geschreven (gedrukte) woord een belangrijke rol speelt. Als gesproken taal van een ultra-konservatief karakter zou ik de kansel (arij))taal willen zien, thuishorend in de mond van met een onvertaalbare nederlandse term ‘deftige’ mensen. En daartegenover als geschreven taal van het meest radikale en vooruitstrevende karakter willen aantreffen onze schuttingwoorden.
G.J. Uitman, Zeist. |
|