Gehoord ergens in Gelderland
Er zit een spannevogel op de knelleboom.
(Er zit een vlinder op de kornoelje)
Wij hebben een ruil op de deel hangen. (schommel op de deel)
De mildeur = de middendeur tussen voorhuis en deel; ook fig. gebruikt b.v.: Die strop hebben wij gehad; da's achter de mildeur.
(Daar spreken wij niet meer over).
Dat wijfje heeft de schulk (klank: tussen schelk en schulk) nog veur.
(Dat vrouwtje draagt nog een schort)
Eerst effe een lood sjet halen, dan zie ik er weer knap uit. (Eerst even een knot sajet halen, dan zie ik er weer netjes uit. Vroeger gebruikte men sajet o.m. om in de toet te stoppen)
Niks geen polonaise an m'n lijf!
(Ik wil niet opzichtig gekleed gaan)
Recht en krang breien. (averecht)
Een bijtmees en een bouwmannetje.
(Een koolmees en een kwikstaart)
Ik mos toch zo brillen; maar zij is niet zo aantrekkelijk.
(Ik moest zo huilen; maar zij trekt zich de dingen niet zo gauw aan.)
Armoe lijën met centen in de zak.
(Onnodig krenterig zijn)
Ik kan het niet versijzen.
(Ik kan het niet verwerken)
Ben jij effe bon-af.
(Wat bof jij)
Hij was zo schraoi as 'n talhout, zo'n mannetje van twaalf haren op dertien rijen; zij was toch zo'n mellechiemeier.
(Hij was zo mager als een lat, zo'n mannetje met een te klein snorretje; zij was toch zo'n zeurpiet)
De poelaorwten zijn verspocht, dus eten we andievie onder mekaar.
(de peultjes zijn beschimmeld, dus eten we stampot van andijvie)
Stip-in-'t-kuultje eten vind ik vies.
(Allemaal uit één pan prikken (aardappels b.v.), ...)
Kuultje = jusbakje.
Deze zuurkool lijkt wel kousie, want je krijgt alles of niks.
(Deze zuurkool heeft véél te lange slierten, ...)
De slager is er niet geweest, dus jullie moeten maar guste-middag eten.
(..., dus jullie moeten maar eens geen vlees eten!).
Met dit spul mot je eerst vigelieren, maar het onkruid zie je minneseeren.
(Dit spul moet je eerst voorzichtig proberen, maar het onkruid zie je minder worden.)
As 'k maor 'n anbegin heb, ken 'k wel rogmeien overschuins.
(Als ik maar een goed begin heb, kan ik platgeslagen rogge wel maaien.)
Ik zal wel effe de bout warm houden, dan ken je averseeren met de rest.
(Ik zal wel even voor je strijken, dan kan je opschieten met de rest.)
Kiend, wat een schuddekul, het lijkt wel klaar water.
(Kind, wat een slappe thee (loerie), het lijkt je reinste water.)
De helft van de leugens ken je niet geleuven.
(Ik geloof niets van dat bericht.)
Ernestine de Beaufort, Bennekom