Min on is plus
In haar prachtige Salamanderpocket Van kwaad tot erger geeft de dichteres Ellen Warmond een onvergetelijke beschouwing over de jongerenliteratuur; die is onbekookt en onbesuisd omdat je in het Nederlands, zo vertelt ze, niet bekookt en besuisd kan zijn. Ze zal zelf een boek schrijven, de ‘flaptekst’ zal zijn:
‘In een ver land breken lusten uit, omdat de nieuwe minister van financiën de bevolking zo heus bejegent. Men acht hem dan ook algemeen een guur type, een behouwen en beschoft mens, kortom een uitermate gelikte beer. Zoals uit het verhaal verder blijkt, is de minister een echt kind van zijn benullige vader, die veertig jaar voor de aanvang van deze geschiedenis, op stuimige wijze eerbare voorstellen heeft gedaan aan een kreukbaar meisje, dat, zoals de lezer ontdekken zal, de gehuwde moeder van de minister wordt.’
Carmiggelt wijdde in het Parool 29-11-1968 een enthousiaste bespreking aan de bundel, noemde haar beschouwing over het ‘onvieze’ boek een hoogtepunt en citeerde de hierboven geplaatste tekst. Dit soort kunststukjes (onlusten min on zijn lusten) blijken een onweerstaanbare verleiding te zijn voor taalliefhebbers. Op 11 december 1968 komt Carmiggelt op zijn bespreking terug: hij heeft van verscheidene lezers proeven van ‘taalkundige huisvlijt’ toegestuurd gekregen. Een ervan neemt hij op, een stuk van een Amsterdamse bibliothecaresse en haar broer. Het is zo'n aantrekkelijke, spitse onzin dat het eenvoudig zónde zou zijn als wij het in een krant lieten vergelen en het niet in Onze Taal zouden opnemen.
‘Op een vergetelijk mooie avond gelukte het een gewenste vreemdeling gezien de grens te passeren. Hij was een gelikte beer van ongeveer 45 jaar, verschrokken van aard en met een gebreidelde hartstocht.
Deze beschofte kerel nu spoedde zich met zijn auto in verminderde vaart naar het huis van een nozele juffrouw van besproken gedrag, wier gerepte schoonheid telbaren in gelegenheid had gebracht.
Verhoeds stapte hij bij haar binnen met de bedoeling eerbare handelingen te plegen.
Beholpen legde zij hem uit dat zij van een dergelijke tucht niet gediend was, doch eindelijk brak hij haar willigheid, danks haar protesten dat zij geen echt kind wenste.
Aanvankelijk voelde zij zich nog wat wennig, doch al gauw werd de verhouding zeer gedwongen.
Van min was dus geen sprake meer.
Helaas, op dit zalige uur werd er verwachts geklopt. Zij deed verwijld open en zag een paar verschrokken dienders van gemeen groot postuur op de stoep staan, die haar omwonden te kennen gaven, dat zij de verlaat kwamen arresteren.
In paniek overzag zij de houdbare toestand en trachtte zij de heren verrichterzake naar huis te sturen.
Dit was echter begonnen werk.
De rust die zij ten toon spreidde kwam de agenten verdacht voor en verstoorbaar stapten zij naar binnen.
Daar troffen zij een gehoorde toestand aan.
De gezochte, die het heil had zien aankomen, zat in doorgrondelijk zwijgen temidden van een voorstelbare rommel.