Men
Wie is ‘men’? De vage, de onbepaalde...
Het kan een gevaarlijk, verwarring scheppend woord zijn. Hieronder volgt een voorbeeld uit een inleiding over brieven schrijven.
‘Het komt vaak voor dat men zich gaat wijden aan de studie van de correspondentie in een vreemde taal, zonder een behoorlijke Nederlandse brief te kunnen opstellen. Het gevolg is dat men op dit gebied de treurigste produkten te zien krijgt, o.a. door overdaad van verouderde taal, wat dikwijls moet worden toegeschreven aan een zeker onvermogen om zijn gedachten helder uit te drukken.’ (De zin wordt kritisch besproken in L.J. Rogier: Ned. Briefstijl, blz. 78-79; een uitstekend boek voor allen die handelscorrespondentie moeten leren.)
Let eens op de cursief gedrukte woorden. ‘Men’ in de eerste zin moet betekenen ‘leerlingen, degenen die correspondentie in een vreemde taal gaan leren.’ ‘Men’ in de tweede zin kan echter niet meer ‘leerlingen’ zijn, maar moet slaan op ‘beoordelaars, diegenen die Nederlandse brieven te zien krijgen’. In die tweede zin wordt ook gesproken van ‘zijn gedachten’. Dat ‘zijn’ zou moeten corresponderen met ‘men’ (= de beoordelaars) en dat is onzin: niet de beoordelaars krijgen het verwijt van onvermogen te horen maar de leerlingen, d.w.z. de éérste ‘men’.
Muggezifterij? Misschien... Je kunt altijd wel wàt op iemands taal aan te merken hebben: taalgebruik blijft onvolmaakt mensenwerk. Daartegenover staat dat degene die een inleiding op een boek over brieven schrijft, zó aan zijn taal moet vijlen of hij een octrooibeschrijving maakt waarin het simpelste foutje hem duizenden guldens verlies kan opleveren.
In de vorige alinea staat ‘je kunt’. Wie wil, make ervan ‘men kan’. In een zakelijk, voor een directie bestemd verslag over een bedrijfsorganisatorische kwestie had iemand geschreven: ‘Dan krijg je de indruk, dat enz.’ De schrijver werd aangevallen wegens dat ‘vulgaire’ woordje je; hij moest de zinsnede laten veranderen in: ‘Dan krijgt men de indruk enz.’
Is het oorspronkelijke je nu verkeerd of niet? Wie die vraag ambtshalve moet beantwoorden, kan proberen een zijpad in te slaan door te zeggen: als u zeker weet dat uw opdrachtgever zich stoot aan dit je, dan is het verstandig om met de opvatting van de lezer rekening te houden en men te schrijven. Een ander zijpad is een verwijzing naar verschillende stijllagen: het ene woord is wat formeler, zondagser dan het andere. Maar houdt de vrager voet bij stuk en wil hij weten: fout of niet, dan moet hij antwoord krijgen: je is goed.
‘Men’ heeft een onbepaalde betekenis. ‘Men krijgt de indruk’ kan zijn ‘de mensen in het algemeen’ dus ook u en ik, maar kan ook slaan op een groep buiten de schrijver en lezer. Het verband van de zin, de gehele tekst bepaalt de betekenis. Het voorbeeld in het begin geeft ‘men’ kort na elkaar in twee verschillende waarden.
Naast ‘men’ bestaan we, je, ze, woorden die overigens ook dienst doen als ‘verzwakte’ vormen van wij, jij, jou(w), zij. Er treedt een typisch onderscheid op: we en je zijn men in de betekenis ‘u en ik en de anderen’; ze is men in de betekenis van ‘de anderen’.
‘We krijgen een zachte winter.’
‘Daar sta je als mens anders tegenover.’
‘Ze zeggen dat het mag.’
Het onderscheid is ongetwijfeld nog wat fijner - nauwkeurige waarneming van de gesproken taal kan ons dat leren - maar als voorlopige indeling in tweeën is het bruikbaar.