Is er eigenlijk wel een regel? Mag alles? Mijn ziek(e) kind, ons goed(e) recht, ieder(e) kundig(e) arts, wanneer de -e, wanneer niet?
Opstellers van taalregels doen er verstandig aan, een slag om de arm te houden, bijvoorbeeld: ‘in het algemeen’ krijgen de bijvoeglijke naamwoorden een -e, maar met zo'n regel is niemand geholpen. In een aantal gevallen is er overigens geen twijfel aanwezig. Het meervoud is (de) oude mensen en nooit (de) oud mensen. De verbinding werktuigkundig ingenieur laat vrijheid toe, zoals we gezien hebben; een vrijheid die trouwens ook in veel, vele mensen en weinig, weinige mensen te constateren valt, al heeft deze een andere oorzaak. In het enkelvoud zónder de: rode wijn en nooit rood wijn; zónder het: oud brood en nooit oude brood. Als er een, geen, menig, zo'n, ieder, elk, welk, veel of weinig voor het bijvoeglijke naamwoord staat valt bij de het-woorden de uitgang weg:
een lief wijf |
- lieve onmogelijk |
veel vuil water |
- vuile onmogelijk |
menig slecht huis |
- slechte onmogelijk. |
In de keuze met of zonder -e lopen allerlei dingen door elkaar. Zo bestonden vroeger een zg. sterke verbuiging en een zwakke verbuiging. Sterk of zwak hing af van het woord vóór het bijvoeglijke naamwoord, bijvoorbeeld de, mijn, deze, die waren bepalende woorden en dwongen tot een zwakke verbuiging, dus: de wijze vader; een woord als een of geen waren niet bepalend en schreven een sterke verbuiging voor: een wijs vader.
In heel ouderwetse spraakkunsten kunt u daarvan nog mooie rijtjes vinden, die u zullen herinneren aan uw afschuwelijke inspanning om de Duitse rijtjes meester te worden.
sterk |
|
|
m.e. |
v.e. |
o.e. |
meerv. |
|
|
goed |
goede |
goed |
goede |
|
goeds |
goeder |
goeds |
goeder |
|
goeden |
goeder |
goeden |
goeden |
|
goed |
goed |
goed |
goeden |
|
zwak |
|
|
goede |
goede |
goede |
goede |
|
goeden |
goede |
goeden |
goede |
|
goeden |
goede |
goeden |
goede |
|
goeden |
goede |
goede |
goede |
Kenners van onze taalgeschiedenis weten dat deze rijtjes pure theorie zijn, want onze taal heeft nooit zo'n vast uitgangssysteem gehad. Vergelijking met het Duits is verkeerd: die taal is wat buiging betreft veel strenger gereglementeerd dan de onze. De -n in -en wordt (en werd) in het grootste deel van ons taalgebied toch nooit uitgesproken. Vandaar onze twijfel zelfs in de échte staande uitdrukkingen: op de(n) lange(n) duur.
Bij de twijfel tussen wel of geen uitgang kan men de volgende vier punten overwegen.
1. In sommige gevallen is van een betekenisonderscheid geen sprake, de keuze hangt af van welluidendheid en ritme.
Gorter schreef in het begin van zijn grote gedicht Mei:
En menig moe man die zijn avondmaal
Nam, luisterde als naar een oud verhaal..
Hij had moeten schrijven menige moeë man? Van Leopold is de regel:
Om mijn oud woonhuis peppels staan..
Had hij moeten schrijven mijn oude woonhuis? Onze keuze is eigenlijk altijd onbewust. Voor ons taalgevoel is de vorm op -e misschien natuurlijker dan die zonder -e. We zullen veel eerder zeggen: kijk, daar loopt een oude man in ons nieuwe huis, dan: kijk, daar loopt een oud man in ons nieuw huis.
2. Men moet als feit uit het moderne taalgebruik aanvaarden dat er verschil in betekenis kan optreden tussen bijvoorbeeld: een goede secretaris - een goed secretaris. Met de verbogen vorm (goede) kan ik zeggen dat de secretaris goed is als mens, een ‘goeie kerel’ is, met de onverbogen vorm (goed) kan ik uitdrukken dat hij goed is als secretaris: hij schrijft uitstekende brieven en notulen. Zo zouden we kunnen beweren: hij is wel een knappe schrijver, maar geen knap schrijver. Een spitsvondige en tegelijk ook wat gekunstelde omschrijving voor: die schrijver weet heel veel, maar schrijft beroerd. (Mogelijk is ook nog: die schrijver heeft een mooi gezicht, maar enz.) Nee, met een knap meisje gaat dit foefje niet op, want het is niet de maar het meisje.. Zo kunt u met die wisseling van e- het verschil krijgen tussen lichaamsgrootte en een andere kwaliteit. Bijvoorbeeld: een grote soldaat (d.i. een soldaat langer dan 1,90 m) en een groot soldaat (Napoleon was klein van stuk, maar een groot soldaat; d.i. hij bezat voortreffelijke vechteigenschappen).
3. Het is duidelijk dat de keuze zo dikwijls voorkomt wanneer we een bijvoeglijk naamwoord zetten bij namen van mannelijke personen. Twijfel tussen een grote boom en een groot boom is onmogelijk; tussen een grote buikspreker en een groot buikspreker hebben we de keuze. Deze keuze dringt zich vooral op als het persoonsnamen betreft die met een werkwoord samenhangen. Immers, we kunnen de kwaliteit van de mens aangeven en de kwaliteit van het ‘werken’. Geven we de kwaliteit van het ‘werken aan - een uitmuntend dirigent - dan komen we vlak naast het onverbogen bijwoord: hij dirigeert uitmuntend! Een slecht onderwijzer is iemand die wel slecht onderwijst, maar een hart van goud kan hebben; een slim voetballer voetbalt slim, maar kan thuis misschien nog niet tot tien tellen. Dit ‘bijwoordelijke’ gebruik heeft zich uitgebreid tot de namen van vrouwelijke personen, maar daarbij zijn er niet zoveel mogelijkheden. We mogen het hebben over een beroemd zangeres: zij is beroemd door haar zingen! We spreken over een vlot typiste (zij tikt vlot) maar nooit over een lief typiste, want zij tikt niet lief maar is lief!
4. Achter de bepalende woorden de, deze, onze enz. kan de weglating van de -e eveneens een aparte taak hebben. In dat geval krijgen we een vaste uitdrukking voor een bepaald beroep of een bepaalde functie. Goed is daarom:
de waarnemend burgemeester
de werktuigkundig ingenieur.
de controlerend geneesheer
de maatschappelijk werkster