| |
| |
| |
[Nummer 3]
| |
Het Nederlands aan de buitenlandse universiteiten
(Red. Het onderstaande is de tekst van de voordracht, door prof. W. Thys gehouden bij de opening van de Veertiendaagse voor het Algemeen Beschaafd, Antwerpen, 22 februari 1969. We hebben de tekst, ter wille van de plaatsruimte, op een paar punten iets moeten verkorten.)
Dat ik in de gelegenheid ben, bij de opening van uw veertiendaagse, de studie van het Nederlands aan de buitenlandse universiteiten te behandelen, verheugt me en stemt me dankbaar, en wel om twee redenen.
Ten eerste stel ik vast dat u de grenzen hebt opengegooid. De voorstanders van een algemeen beschaafde omgangstaal in Vlaanderen beperken hun belangstelling niet langer tot de verhouding beschaafd Nederlands - dialect, Nederlands - Frans, Zuidnederlands - Noordnederlands, maar verruimen ze thans tot het begrippenpaar Nederlands - de wereld, om niet in hyperboliserende sportterminologie te zeggen: Nederlands - rest van de wereld. Ik twijfel er niet aan dat die belangstelling voor het Nederlands buiten onze taalgrenzen altijd in zekere mate bij u aanwezig is geweest, als een soort component van uw actieve instelling tegenover binnenlandse taalcultuur. Ik geloof zelfs te mogen zeggen dat elk sukses van onze taal buiten onze grenzen bijzonder in uw kring met vreugde, soms zelfs met wat o zo rechtmatig ‘Schadenfreude’ wordt begroet, omdat het een argument meer is voor wat u zich ten doel stelt. Immers als het Nederlands bepaalde oogmerken kan bereiken in het buitenland, hoeveel reden te meer is er dan niet dat het zich in het binnenland onbelemmerd zou kunnen ontwikkelen.
Hoe dan ook, de keuze alleen al is een strategische zet die uw zaak én de onze onvermijdelijk ten goede moet komen. Wanneer de skeptisch, vijandig of onverschillig ingestelde binnenlander merkt dat een vereniging wier werkterrein zo duidelijk binnen de taalgrenzen ligt, zich nu plotseling met onze taal extra muros gaat bezighouden, dan moet hij daaruit onvermijdelijk afleiden dat het werk binnen de muren alleen nog maar een kwestie van nablussen is. En dat lijkt mij een verheugende zaak.
Om een tweede reden is het dat voor mij omdat ik zie dat u zich aansluit bij een zich alom manifesterende en steeds meer toenemende zorg voor onze contacten met de buitenwereld. Sedert de jongste tien jaar is bij diegenen wier werkterrein oorspronkelijk in het binnenland lag, een toenemende belangstelling zichtbaar voor problemen in verband met de uitstraling van onze cultuur; de anderen die deze belangstelling van de aanvang af in hun programma hadden geschreven, hebben haar duidelijk uitgebreid en geïntensifieerd. Wie de onzalige tentoonstelling over de Nederlandse letterkunde in Vlaanderen op de Expo '58 vergelijkt met een internationaal gerichte manifestatie als de Nederlandse Dagen 1968, eveneens in Brussel, kan in dat opzicht veel leren. Als men daarbij de activiteit voegt van bepaalde ministeriële departementen in Den Haag en Brussel en van de instituten als het Institut Néerlandais in Parijs of het Belgisch Huis in Keulen, dat volgende week twintig jaar bestaat, dan geloof ik dat wij over zoveel initiatieven, zoveel energie, zoveel goede bedoelingen zonder meer verheugd kunnen zijn en dat wij alleen maar moeten opletten dat een te disparaat gevoerde actie het doel aan de horizon niet uit het oog doet verliezen.
Het is een paar dagen geleden gezegd bij de plechtige opening van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel: er bestaan in ons land teveel parallelle acties die hetzelfde objectief nastreven en aan de andere kant blijven teveel lacunes onvervuld. Dit geldt in hoge mate voor de verspreiding van onze cultuur in den vreemde: er zijn op dit moment wel twee parallel lopende initiatieven om de verspreiding van onze literatuur in vertaling
| |
| |
te bevorderen. Er zijn drie tot vier initiatieven om aan de vraag naar bibliografische informatie over onze letterkunde tegemoet te komen. Vaak ligt aan de oorsprong van deze verstrooiing van krachten een nog te groot gebrek aan inzicht in de noodzaak van een grote op het buitenland gerichte cultuurpolitiek bij de publieke opinie en, naar men moet veronderstellen, dus ook bij de volksvertegenwoordiging zodat er ook geen werkelijk grote kredietenpolitiek kan worden gevoerd en het bij initiatieven op basis van vrijwilligheid of beperkte subsidiëring moet blijven. Soms vraagt men zich af of er niet eens een schok door de politieke opinie moet gaan, op de wijze zoals dit in Frankrijk gebeurt, waar op dit ogenblik in goed doordachte advertentiestijl in Franse weekbladen op een volle pagina de Fransman het schrikbeeld voor ogen wordt getoverd van een Parijs straatnaambord in het 2de arrondissement met ‘Street of the peace’ erop, of een Frans woordenboek ondergebracht in de afdeling voor dode talen, uitsluitend met het doel de ‘Alliance Française’ te steunen opdat zij voor haar 180.000 leerlingen in het Franse buitenland scholen, boeken en leraren zou kunnen betalen. We zijn nog niet zover en waarom eigenlijk niet? ‘N'assassinez pas la langue française. Donnez’, zegt de ‘Alliance Française’. Dit is een devies dat we mutatis mutandis zouden moeten overnemen want tenslotte is ook de zaak van het Nederlands in het buitenland een kwestie van kredieten, van geld. Uit deze Franse advertentie kunnen we bovendien leren hoe voor de ‘general reader’ van dit soort bladen de veiligstelling van de taal in het binnenland onmiddellijk, zonder nadere commentaar, afhankelijk wordt gemaakt van het onderwijs van de Franse taal en cultuur in het buitenland. Opdat over 20 jaar de Rue de la Paix geen Street of the Peace zou heten, moet ieder zijn bijdrage storten en met dat geld worden
de buitenlandse instituten voor de Franse taal onderhouden. Die zullen helpen verhinderen dat er wat met de Rue de la Paix gebeurt. Dat is de redenering. Als ze voor Frankrijk geldt, hoeveel meer geldt ze dan niet voor ons taalgebied! Het is iets om over na te denken.
| |
Een belangrijke zaak?
Waarom is nu in het geheel van de actie voor de verspreiding van onze cultuur in het buitenland, de vertegenwoordiging van onze taal aan buitenlandse universiteiten een zo belangrijke zaak? In zekere zin staat het ermee als destijds met de vernederlandsing van de Rijksuniversiteit te Gent. Voor de Vlaamse Beweging toen kon er geen sprake zijn van ernstige vorderingen met het Nederlands in Vlaanderen vooraleer wij hoger onderwijs hadden in eigen taal. De Nederlandstalige universiteit moest het symbool worden van Vlaanderens volwassenheid en door het Nederlands in Vlaanderen tot op het peil van de universiteit te verheffen heeft men willen bewijzen en hééft men ook bewezen dat het als voertaal voor het hoger onderwijs en voor het wetenschappelijk onderzoek een volwaardig instrument is. Nederlandstalig hoger onderwijs heeft de definitieve doorbraak ingeluid voor het Nederlands in Vlaanderen maar ook, wat minstens even belangrijk is, voor het wetenschappelijk prestige van het Nederlandstalig deel van België in het buitenland.
Zijn wij er niet, ook in het jongste verleden, voortdurend getuige van hoe volkeren die zich van een koloniaal regime of van vreemde overheersing weten te bevrijden, de universiteit in de taal van het land zien als een eerste middel tot internationale erkenning van hun volwassenheid als cultuurnatie? Wil men die erkenning helemaal veilig stellen en verstevigen en wil men voor de uitstraling van zijn taal en cultuur zorg dragen, dan bereikt men dit alleen door centra voor de studie van eigen taal en cultuur aan buitenlandse universiteiten op te richten. Tenzij die uitstraling door eigen cultureel overwicht of door traditie of politieke omstandigheden zo groot is dat andere naties vanzelf tot de bestudering van taal, letterkunde, cultuur en geschiedenis van zulk een land komen.
Het is een afzonderlijke en interessante studie waard, alleen al binnen het kader van Europa, om na te gaan welke plaats elke vreemde taal tegenover de andere vreemde talen inneemt op het programma van de universiteiten. Men kan nl. geen ernstig oordeel vellen over de positie van het Nederlands aan een vreemde universiteit, zonder inzicht te hebben in de waardering en ook wel eens in de voordelen die er bij traditie aan onze taal, zoals ook aan andere vreemde talen in het buitenland verbonden zijn. De oningewijde beoordelaar zal niet gemakkelijk begrijpen dat aan een universiteit als die te Rijsel, Lille en Flandre, het Nederlands het moet afleggen tegen het Italiaans en ook het Pools dat zwaarder wegende adelsbrieven kan voorleggen, titels die het grotendeels buiten de universiteit heeft verzameld.
| |
Beeld van het Nederlands
Bij de beoordeling van het Nederlands in Duitsland, het Nederlands in Groot-Brittannië, het Nederlands in Japan en elders, telkens zal men rekening moeten houden met zo een aantal factoren, historische, politieke en andere, waaruit het beeld van onze taal en onze cultuur bij een vreemde natie is opgebouwd. Uiteindelijk zal het evenwel de universiteit zijn die het traditionele beeld zal corrigeren of helemaal vervangen, tegen alle politieke en diplomatieke verhoudingen in. Spanningen of zelfs oorlogen kunnen weinig veranderen aan de autonome positie die de universiteit inneemt tegenover wat zij belangrijk en het bestuderen waard acht. U vindt in u zelf gemakkelijk voldoende voorbeelden die deze stelling kunnen bevestigen. Hoe verder landen - of liever cultuur en cultuurgroepen - uit elkaar liggen, hoe meer het de universiteit zal zijn die de uitstraling van een vreemde taal en cultuur zal opvangen. Ik geloof dat het in zekere zin voor een land veel schadelijker kan zijn, gedurende lange tijd zijn taal en beschavingsgeschiedenis aan universiteiten in het buitenland niet onderwezen te weten, dan in datzelfde buitenland geen diplomatieke vertegenwoordiging te hebben.
De aanwezigheid van onze taal aan buitenlandse universiteiten is van een enorm belang voor de uitstraling van onze cultuur, van een vitaal belang zelfs. We moe- | |
| |
ten evenwel met leedwezen vaststellen dat het in deze beide landen - want iedereen zal het met mij eens zijn dat wij in deze materie gezamenlijk moeten optreden - nog steeds niet tot een vastomlijnde cultuurpolitiek t.o.v. het buitenland is gekomen. Het is de hoogste tijd dat dit gebeurt, willen wij morgen niet uit het volkerenconcert worden weggecijferd. In zulk een algemene cultuurpolitiek moet de zorg voor het Nederlands aan buitenlandse universiteiten centraal staan. Ons vak staat er op dit ogenblik goed voor. De Nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten staat er vrij goed voor, of laten we liever zeggen dat zij zich gunstig ontwikkelt. Maar we zijn nog maar aan het begin. We moeten dus nu van het gunstige klimaat gebruik maken om de positie van onze zaak in internationaal verband te verstevigen.
| |
Gunstige ontwikkeling
Al is de studie van het Nederlands als discipline aan buitenlandse universiteiten geen nieuwigheid - de eerste leeropdracht voor Nederlands in Bonn dateert van 1879 en is waarschijnlijk de oudste in Europa - de eerste leerstoel in Zuid-Afrika is veel ouder: van 1831 - toch heeft het vak zich pas sedert het einde van de tweede wereldoorlog in een voortdurend stijgende lijn ontwikkeld.
Wanneer men zich nu de vraag stelt welke factoren het meest hebben bijgedragen tot die verhoogde belangstelling, dan geloof ik dat wij, althans binnen de Europese Gemeenschap, de hausse voor een deel moeten toeschrijven aan een aantal bilaterale cultuurverdragen tussen Nederland of België enerzijds en buitenlandse mogendheden anderzijds. Het streefdoel was, Nederlands onderwijs in te richten aan vijf à zes universiteiten in elk van de landen van de Gemeenschappelijke Markt (Luxemburg uiteraard uitgezonderd), zowel filologisch als literair, met dienovereenkomstige examens. Een deel van de Nederlandse lectoraten is inderdaad uit deze verdragen voortgekomen; het voorgeschreven aantal universiteiten werd ook wel bereikt of benaderd maar toch moet erover worden gewaakt dat dergelijke cursussen geen al te exclusief diplomatiek karakter dragen zodat zij niet in de werkelijk wetenschappelijke belangstelling worden opgenomen. Zoeken wij naar andere, meer aan de universiteit zelf gebonden redenen voor de groeiende belangstelling, dan vinden wij, meer bepaald voor de Verenigde Staten waar het aantal universiteiten met Nederlands thans bijna viermaal meer bedraagt dan een tiental jaren geleden en waar wij gemakkelijk tot 20 à 30 centra Nederlandistiek kunnen komen, dat het Nederlands er mede geprofiteerd heeft van de zich na én ten gevolge van de oorlog plots manifesterende honger naar vreemde talen, Aziatisch zowel als Europees, aan de Amerikaanse universiteit. Dit heeft o.m. meegebracht dat enkele traditionele ‘German Departments’ werden hervormd tot ‘Departments of Germanic Languages’ met zowel Nederlands als Skandinavische talen en zelfs Fries en Afrikaans.
Dat dit evenwel niet zonder de voortdurende inspanning van vakgenoten gebeurt, bewijst wel het feit dat na jaren van inspanning enkele professoren Nederlands in de V.S. er in december 1968 eindelijk in geslaagd zijn om op het jaarlijks monstercongres van de Modern Language Association of America, een heel bescheiden plaatsje voor het Nederlands te bemachtigen. Op dit congres dat 4 dagen duurt gedurende welke 309 lezingen gehouden, heeft het Nederlands 75 minuten voor 3 referaten toegewezen gekregen. Het is een begin waaruit meer kan groeien in de toekomst.
In het algemeen, maar ook niet in alle gevallen, zal de buitenlandse studierichting waar het Nederlands het dichtst bij aansluit en het nauwst mee verwant is, de afdeling Duits zijn. Dit geldt natuurlijk niet voor universiteiten waar Nederlands wordt gestudeerd in een Oostaziatisch programma, bestemd voor hen die een functie gaan vervullen in de Indonesische archipel en Nederlandse geschriften over een of ander aspect daarvan moeten kunnen lezen. In sommigen landen of aan sommige universiteiten worden de studenten die Duits (soms ook Engels) als hoofdvak hebben gekozen, verplicht er Nederlands als bijvak bij te nemen. Dat is zo in Finland, waar aan de universiteit van Helsinki Nederlands na Duits komt en vóór Engels. Dat is zo in Italië, althans aan de universiteit van Napels. Deze intieme relatie met de germanistiek is natuurlijk ideaal en ze heeft voor een groot deel bijgedragen tot de verhoogde belangstelling sedert de oorlog. Zij kan evenwel niet overal worden toegepast en is ook niet overal gewenst: is de afdeling Duits te machtig, dan komt het Nederlands in de verdrukking; is zij niet erg ontwikkeld zoals in Spanje, dan zal het Nederlands - ook wat kredieten aangaat - als onderdeel van een reeks zwakke afdeling, in een nog minder gunstige positie komen te staan. Het zal zich dan beter helemaal zelfstandig kunnen ontwikkelen. Ook zien niet alle professoren Duits in het buitenland hun studenten graag Nederlands als bijvak studeren. Wie beide talen tegelijk als vreemde taal leert, raakt wel eens in de war, al was het door de talrijke voetangels op het pad van de Nederlands-Duitse homonymie. Toch moet ik zonder enig voorbehoud toegeven dat mijn beste studenten in Rijsel die zijn die Duits studeren en die het goed studeren, al heb ik dan wel tamelijk wat moeite met het wegwerken van Duitse accenten.
| |
Vergelijkende letterkunde
Zoeken we naar nog andere factoren die de ontwikkeling hebben bevorderd, dan moeten we erkennen dat een niet te onderschatten stimulans voor de studie van het Nederlands aan buitenlandse universiteiten is uitgegaan van de vergelijkende literatuurwetenschap. Deze discipline heeft de studie van de literatuur tot voorwerp, over taal-, cultuur en landsgrenzen heen. Zij is niet zo jong, maar ze heeft wel van de beide wereldoorlogen belangrijke impulsen meegekregen en heeft zich na 1945 sterk ontwikkeld rond twee centra: Frankrijk en de Verenigde Staten. Vanzelfsprekend brengt deze wetenschap mee dat de belangstelling mede uitgaat naar de letterkunde van kleinere taalgroepen. De hegemonie van de literaire ‘grote drie’ of zo u wilt de ‘grote vier’ aan de universiteit wordt doorbroken.
| |
| |
De belangstelling van de vergelijkende literatuurwetenschap voor onze literatuur neemt nog toe en ik geloof dat wij bij de uitbouw van nieuwe of het ontwikkelen van reeds bestaande centra voor Nederlands in het buitenland, sterk daarop moeten bouwen. Hier speelt wel de gelukkige omstandigheid dat enkele Nederlandse en Belgische beoefenaars van deze wetenschap, van huis uit nederlandisten, nauw bij een aantal wetenschappelijke projecten op het gebied van de vergelijkende letterkunde betrokken zijn, dat een van de internationale congressen in Utrecht plaats heeft gehad, dat Utrecht bovendien werd gekozen tot werkcentrum voor de samenstelling van een internationaal woordenboek van literaire termen. Het draagt allemaal in hoge mate bij tot de erkenning van het Nederlands in het buitenland.
| |
Menselijke factor
Ik zo trouwens toch ook wel even op de menselijke factor willen wijzen bij het uitdragen van de Nederlandse taal en cultuur naar het buitenland. We hebben het over culturele verdragen gehad, maar in veel gevallen - en het zijn zeker niet de minst interessante - is de ontluiking en bloei van het Nederlands aan een buitenlandse universiteit het werk van één enkele man die daarom niet altijd zelf een actief nederlandist is maar die om een of andere reden van onze taal of onze literatuur houdt, het belang ervan inziet en zijn collega's of de autoriteiten van zijn land weet te bewegen, onderwijs van het Nederlands in te voeren. Wie de verzameling opstellen eens inkijkt die onze collega's hebben gewijd aan de historische groei van het vak Nederlands in elk van de landen en aan elk van de universiteiten waar het onderwezen wordt en die door onze werkcommissie werd uitgegeven, zal deze figuren ontmoeten aan wie wij voor de uitstraling van onze taal zoveel te danken hebben: Professor Oehmann in Helsinki, Professor Hammerich in Kopenhagen, Professor Tagliavini in Padua, Professor Jolivet in Parijs, Professor Fourquet in Straatsburg, Professor Van Dam uit Utrecht voor de introductie van het Nederlands in Spanje, Professor Herman in Rijsel, in samenwerking met Professor Blancquaert uit Gent, Professor Forster in Cambridge en anderen. Telkens is het de energie, het doorzettingsvermogen en het wetenschappelijk inzicht van één man, die voor onze taal dát hebben bewerkt waarop zij historisch en wetenschappelijk recht heeft.
Wanneer ik hier al eens met nadruk de bijzondere verdienste van een figuur onderstreep of het belang van ons vak voor de uitstraling van onze cultuur in het licht stel, dan is het niet om de beoefenaren van dit vak met een aureool te omgeven. Buitenlandse nederlandisten past bescheidenheid, zoals die past aan alle beoefenaren van de wetenschap. Mij staat altijd het curieuze voorbeeld voor ogen van Lorenzo da Ponte, de librettoschrijver van Mozart die later aan Columbia University in New York lector voor Italiaanse letterkunde werd en daardoor wellicht de nestor onder de buitenlandse taallectoren. Hij had overigens geen salaris en evenmin.... studenten. Hij placht zichzelf de eerste culturele afgezant van Italië in de Verenigde Staten te noemen en roemde zijn eigen verdiensten als verspreider van de Italiaanse letterkunde in Amerika. Dat heeft niet kunnen verhinderen dat hij in volkomen vergetelheid is gestorven en dat zijn naam haast uitsluitend in verband met die van Mozart bewaard is gebleven. Onder de vroegere vertegenwoordigers van onze taal- en letterkunde in het buitenland heb ik er evenwel geen gevonden die in dit opzicht met Da Ponte kunnen worden vergeleken. Zij hebben allen stuk voor stuk, door hun arbeid en hun wetenschappelijke degelijkheid alleen, de verdiensten verworven waardoor hun namen in het gouden boek van ons vak bewaard blijven, of het nu gaat om de Vlaming, Professor Lodewijckx, die heel alleen aan de Universiteit te Melbourne in Australië een belangrijk centrum voor Nederlands heeft opgebouwd dat nu door een staf van vier geleerden wordt bestuurd, of om de Nederlander Barnouw die gedurende bijna dertig jaar onze cultuur aan Columbia University heeft gediend, met zijn onderwijs, met de vertaling in het Engels van meesterwerken uit onze Middelnederlandse literatuur, met geschriften over de Nederlandse beschaving, met een eindeloze reeks voordrachten over de Nederlanden in alle uithoeken van de Verenigde Staten. Zo iemand een
cultureel afgezant noemen lijkt mij niet overdreven.
| |
Buitenlandse studie
Zo kan ik signaleren dat de Tsjechische Olga Krijtova, die Nederlands doceert aan de Karelsuniversiteit te Praag en over wie u ongetwijfeld heeft gelezen dat zij onlangs de Nijhoffsprijs voor haar talloze vertalingen uit het Nederlands heeft ontvangen, onlangs in Leiden heeft gesproken over ‘Bevolkte eenzaamheid, het probleem van oude mensen in onze samenleving en hun vereenzaming in een bijna overbevolkte wereld, gezien door Nederlandse schrijvers’, dit als een voorbeeld van de originele manier waarop menig buitenlander onze literatuur benadert en bestudeert. Dat aan het Collège Universitaire te Metz in november 1968 met onderwijs van het Nederlands werd gestart en dat er meer dan 100 studenten zijn ingeschreven. Dat onlangs in Japan de prachtig uitgegeven vertaling verschenen is van Jan Huygen van Linschotens ‘Itinerarïo, Voyage ofte Schipvaert naar Oost of Portugaels Indien’ van 1596, een in de Nederlanden beroemd boek, vertaald door professor Shibusawa, nederlandist aan de universiteit te Tokio. Dat vorig jaar aan de Harvard Universiteit een jonge Amerikaan van Nederlandse afkomst gepromoveerd is op een proefschrift over Paul van Ostaijen, een werk dat, nog voor het in druk is verschenen, door een bevoegd beoordelaar het beste wordt genoemd wat tot hiertoe over het proza van Van Ostaijen is geschreven. Dat deze zelfde nederlandist nog dit jaar Nederlands aan de University of Massachusetts zal gaan onderwijzen en zo het aantal Amerikaanse universiteiten met Nederlands op hun programma op 16 zal brengen. Dat niet alleen deze zelfde vakgenoot maar ook een collega van hem aan de Universiteit van Texas, bezig zijn werk van Van Ostaijen in het Engels te vertalen. Dat ons geregeld belangrijk werk in het Russisch over onze taal of letterkunde uit
| |
| |
Moskou bereikt en dat er in Leningrad waarvandaan wij een studie toegestuurd kregen over ‘Gallicismen in De Leeuw van Vlaanderen van Conscience’, binnenkort een tweede centrum voor de studie van onze taal in de Sowjet-Unie tegemoet mag worden gezien. Dat de Duitse Bondsrepubliek thans naast de 21 lectoraten voor Nederlands, een uitstekend geoutilleerde leerstoel voor Nederlands heeft aan de Universiteit te Keulen, waarvan de bibliotheek de bewondering van elke bezoeker afdwingt. Dat met ingang van dit voorjaar een tweede leerstoel door een landgenoot van ons zal worden bezet aan de universiteit te Münster en dat een derde leerstoel aan de nieuwe Universiteit te Bochum in de nabije toekomst tegemoet mag worden gezien.
| |
Cijfers
Het is slechts een greep uit de meest recente gegevens waarvan u er ongetwijfeld zelf al een aantal langs pers en tijdschriften hebt leren kennen. In cijfers vertaald en vervolledigd zou deze informatie voor de bezetting van leerstoelen en lectoraten over heel de wereld als volgt luiden: het aantal universiteiten bedraagt op dit ogenblik 110 (65 in Europa en 45 in de andere werelddelen, waarvan 17 in Zuid-Afrika). Het aantal nederlandisten die er werkzaam zijn, hoogleraren, lectoren en assistenten samen bedraagt 213, d.w.z. 95 in Europa en 118 er buiten van wie weer 85 in Zuid-Afrika. Van die 213 zijn er 45 Nederlanders, 14 van Belgische nationaliteit en 154 buitenlanders.
| |
Organisatie
Wij hebben gemeend dat het werk van deze over de vijf werelddelen verspreide docenten in de Nederlandse taal, letterkunde, geschiedenis en cultuurgeschiedenis, er alleen maar bij kon winnen als wij tot een bepaalde vorm van onderling overleg en organisatie komen. In 1961 is daarmee een begin gemaakt toen de buitenlandse nederlandisten tot een Eerste Colloquium in Den Haag werden uitgenodigd. Daar werd een permanente Werkcommissie opgericht die van het Colloquium een aantal opdrachten heeft meegekregen. In 1964 werd vergaderd in Brussel en in 1967 opnieuw in Den Haag. Ik geloof thans, na acht jaar arbeid, in alle bescheidenheid te mogen zeggen dat de Werkcommissie voor de Nederlandistiek in het Buitenland een zeker bestaansrecht heeft verworven. Zij zorgt voor de permanente verbinding tussen de buitenlandse vertegenwoordigers van ons vak en de binnenlandse universiteiten. Zij brengt geregeld nieuws over de stand van het Nederlands aan buitenlandse universiteiten, maakt reizende tentoonstellingen over onze literatuur klaar, bestemd voor onze collega's, bemiddelt bij het zoeken naar kandidaten voor een vacature of een nieuw lectoraat, werkt aan de status van de buitenlandse nederlandist, bemiddelt in individuele gevallen, zowel wat betreft een vrijstelling van militaire dienst voor een jonge collega als een pensioenregeling voor een oudere, enz.
| |
De ideale lector
Ieder van mijn 212 vakgenoten in het buitenland zal graag bereid zijn werk interessant te noemen maar geen van allen, ik ben er zeker van, zal het een gemakkelijke opdracht vinden. De ‘ideale lector Nederlands’, zoals de secretaris van onze werkcommissie hem eens in een rapport heeft beschreven, is inderdaad een man die van alle markten thuis moet zijn, die anders dan zijn collega's aan een binnenlandse universiteit, wie het gegeven is zich te concentreren op één onderdeel van onze literatuur of onze taal, nooit meer beide samen, wèl zijn aandacht over verschillende zaken en bovendien over literatuur moet verdelen, èn daarbuiten meer dan oppervlakkige kennis moet hebben van onze geschiedenis, onze geografie, onze politieke structuur, onze sociale verhoudingen, onze economie zelfs. Hij moet bovendien de taal en de cultuur van het land waar hij onderwijst vrij goed kennen.
Wat voor hem echter de grootste handicap betekent - ik meen dat geen enkele docent van Nederlandse of Belgische oorsprong daaraan ontkomt - is dat hij eigenlijk niet op zijn specifiek buitenlandse taak in het binnenland, dat wil in de meeste gevallen zeggen tijdens zijn universitaire studie, is voorbereid. Hij heeft niet geleerd het Nederlands als exportartikel aan de man te brengen. Hij heeft niet geleerd afstand te nemen van onze taal en onze literatuur en ze te beschouwen zoals buitenlanders ze zien. Veel problemen uit de grammatica aanvaardt hij als vanzelfsprekende taalfeiten en hij kan ze dan ook niet voor buitenlanders verklaren. In de literatuurgeschiedenis heeft hij misschien niet voldoende geleerd zijn auteurs in Europees of universeel verband te zien, zodat hij hun onmiddellijk in de stroom van de grote literaire bewegingen hun plaats kan geven. Men kan zich afvragen of wij, alle verhoudingen in acht genomen, niet moeten gaan in de richting van het ons door Frankrijk gegeven voorbeeld. Onze zuiderburen beschikken nl. ter instructie van de docenten die naar het buitenland worden gezonden, aan de Universiteit van Parijs over een ‘Institut de Préparation et de Perfectionnement des Professeurs de français à l'étranger’.
| |
Wensen
Het is duidelijk dat op den duur niet alleen het probleem van de opleiding van buitenlandse nederlandisten maar in ruimer verband de hele infrastructuur waarop het onderwijs van het Nederlands in het buitenland alsook de verspreiding van onze cultuur over de grenzen grondig zal moeten worden aangepakt. In de Nederlandse onderwijsbegroting voor 1968 is te lezen: ‘De minister stelt zich voor in het komende jaar in toenemende mate aandacht te besteden aan het onderwijs van de Nederlandse taal- en letterkunde aan universiteiten en andere onderwijsinstellingen buiten het Nederlands taalgebied gelegen’. Intussen is het komende jaar een verleden jaar geworden en wij hebben van de aandacht niet veel gezien. Twee jaar geleden werd een gemengde Nederlands-Belgische ministeriële adviescommissie opgericht voor de nederlandistiek in het buitenland. Deze commissie heeft nog géén énkele keer vergaderd. Bij de installatie op 18 januari jl. van de Nederlands-Belgische stichting voor het onderzoek
| |
| |
van de lexicologie heeft ook de Belgische Minister voor de Nederlandse Cultuur de wens uitgedrukt dat ook andere initiatieven gemeenschappelijk door beide landen zouden worden genomen omdat de zorg voor de Nederlandse taal méér impliceert dan het opstellen van een woordenboek. Hij dacht hierbij aan spelling, uitspraak, terminologie en onderwijs in het buitenland. Wij kunnen alleen maar hopen dat het niet bij ministeriële verklaringen blijft. Wij moeten ongetwijfeld gaan in de richting van een gemeenschappelijk Nederlands-Belgische instituut voor de nederlandistiek in het buitenland dat eventueel met de hiervoor genoemde projecten kan worden gezien als een onderdeel van een gemeenschappelijk huis of een Hoge Raad voor de Nederlandse Cultuur, waarmee wij alleen maar zouden ten uitvoer leggen wat wijlen Julien Kuypers als taak voor onze generatie reeds zo scherp omlijnd voor zich had gezien.
Het spreekt vanzelf, dat ik hiermee niet aan het einde ben gekomen van de opsomming van wensen en noden van de buitenlandse nederlandistiek. Als ik deze term gebruik, de buitenlandse nederlandistiek, dan moet u die enkel als werkterm verstaan want in de grond is er slechts één nederlandistiek, slechts één discipline die de wetenschappelijke studie van het Nederlands tot voorwerp heeft en in wezen zal de toekomst van ons vak slechts verzekerd zijn als wij kunnen komen tot een harmonische samenwerking tussen de binnen- en de buitenlandse vertegenwoordigers van ons vak.
Ik had het met u willen hebben over onze literatuur in vertaling en over de bemiddelende rol maar ook de actieve rol door zelf als vertaler op te treden, die onze collega's in het buitenland hierbij kunnen vervullen. Ik denk hier niet alleen aan de vertaling van romans en poëzie - al hebben wij collega's die daarmee hun sporen hebben verdiend - maar ook aan de vertaling uit het Nederlands van literairtheoretisch werk, van essays, van cultuurhistorische opstellen en studies. Dit is een terrein waar de universitaire vertaler de beroepsvertaler moet vervangen. Degenen onder u die van de Sorbonneprofessor Etiemble niet alleen ‘Parlez-vous Franglais?’ maar ook ‘Comparaison n'est pas raison’ hebben gelezen, weten wat ik bedoel. Wij moeten als kleine cultuurgemeenschap, ingesloten door grotere naties, er voortdurend over waken dat wij niet in een dubbel isolement worden gedreven: ten eerste dat ons eigen cultuurgoed bij gebrek aan vertalingen in het buitenland onbekend zou blijven. Wij kunnen immers niet van elke ontwikkelde buitenlander verlangen dat hij Nederlands zou leren om geschriften van Van Vriesland, Romein, Rümcke e.a. in originele versie te kunnen lezen. Het tweede isolement ontstaat doordat er te weinig buitenlands werk, eveneens van theoretische aard maar ook scheppende literatuur, in het Nederlands wordt vertaald. We moeten te allen prijze vermijden dat buitenlands werk alleen voor een kaste van enkele bevoorrechten leesbaar zou zijn die Duits, Engels, Frans, Italiaans, Russisch of Spaans kunnen lezen.
Ik had met u nog willen spreken over een andere handicap die wij tegenover onze grote buurlanden hebben en die zijn weerslag heeft op de buitenlandse nederlandistiek: Frankrijk, England en Duitsland zijn opgenomen in een groot ruilsysteem van stagiaires, assistenten en zgn. ‘native speakers’, bestemd voor het middelbaar onderwijs. Bv. een jonge Franse, net of nog niet helemaal afgestudeerde germanist gaat voor een semester of een jaar naar Duitsland, assisteert daar voor Frans bij het m.o. en doet inmiddels praktijk van het Duits op. Wij kunnen hieraan niet deelnemen omdat er voor het Nederlands geen afzetgebied bij het m.o. in het buitenland is. Wat meebrengt dat jonge buitenlandse nederlandisten niet naar onze landen kunnen komen om er bv. voor Engels, Frans of Duits te assisteren. Dit moet ons ertoe aanzetten het systeem van reisbeurzen en vakantiecursusen nog aanzienlijk uit te breiden.
Ik had ook een woord willen zeggen over de dringende noodzaak om voor buitenlandse nederlandisten, ik bedoel voor jonge, pas afgestudeerde buitenlanders, een prijs in te stellen, liefst te verlenen door de Nederlandse en Belgische regering samen aan de buitenlander die de beste resultaten heeft behaald met de studie van het Nederlands, op de wijze waarop de Japanse regering een prijs uitreikt aan de buitenlander die het beste Japans heeft geleerd.
Ik had er tenslotte bij u nog even de nadruk op willen leggen hoe wij, terwijl wij onze taal en cultuur in het buitenland consolideren, tevens een werkterrein scheppen voor onze jonge binnenlandse vakgenoten, die wij op deze manier, door het vervullen van een lectoraat aan een buitenlandse universiteit, in de gelegenheid stellen op universitair niveau te werken, wat in het binnenland slechts voor de happy few is weggelegd, eenvoudig bij gebrek aan plaatsingsmogelijkheid aan de binnenlandse universiteiten. Nu zijn het er vijf of tien die naar het buitenland kunnen gaan, maar reeds in de nabije toekomst kunnen het er twintig en meer zijn. En dan komt het er tevens op aan voor al deze mensen een ernstig statuut uit te werken dat hen evengoed beveiligt als hun binnenlandse collega's. De Fransen die bij het hoger onderwijs in het Franse buitenland werkzaam zijn, worden vanuit een moederuniversiteit in Frankrijk gedetacheerd en blijven gedurende hun zending administratief aan die moederuniversiteit verbonden. Misschien moeten we naar een oplossing op Europees plan streven voor al degenen die hun taal onderwijzen in een van de landen van de Europese Gemeenschap of in een Europees land tout court.
Dit overzicht in vogelvlucht heeft misschien dit positieve resultaat: het moet u, dat hoop ik althans, iets hebben laten aanvoelen van het evenwijdige, het gelijklopende, in uw en in onze zorg voor het Nederlands. Wat u hier doet ter vrijwaring en ontwikkeling van een beschaafde omgangstaal en wat wij aan een aantal universiteiten in de wereld doen, het zijn slechts verschillende uitingen van één zelfde, warme liefde voor onze taal. Zowel het ene als het andere is van aard om de toekomst van het Nederlands te verzekeren.
Prof. dr. W. Thys, Rijsel
|
|