Vertalen met jij II
De bezorgdheid, die in Onze Taal 10-11 pag. 45, geuit wordt, heeft me goed gedaan. Laat me de schrijver geruststellen: ik zeg ‘jij’ tot mijn vrouw! Maar was de bezorgdheid niet misplaatst? Het ging over vertalen, niet over conversatie. De Nederlandse omgangsvormen (ook in het spreken) vervallen nu eenmaal snel in ‘oubollige gemeenzaamheid’; als we die willen vermijden, worden we spoedig ‘deftig’ (een begrip, dat wij alleen kennen!). Ons ‘jij’ en ‘jullie’ dreigen snel te gemeenzaam te worden (de schr. in O.T. heeft dat ook gevoeld, gezien zijn opmerking over de Vlaamse verslaggever). Bij het spreken beschikken we over allerlei middelen om de gewenste nuance uit te drukken. In geschreven taal vallen die weg. Onze geschreven taal is vaak ‘deftig’; daardoor krijgen wendingen, die veel in de spreektaal voorkomen, al snel een extra gemeenzame kleur, als ze in geschreven taal gebruikt worden. Wanneer we vertalen, moeten we beseffen, dat de schakeringen van taal tot taal verschillen, en in dezelfde taal nog van genre tot genre. Tutoyeren in een vertaling van Homerus gaat toch echt niet. Bij Plato? Die schrijft grotendeels gestileerd conversatiegrieks. Maar past ‘je’ in de vertaling ervan? Ik kan Loenens keus begrijpen, maar vind het toch meestal te gemeenzaam klinken. Xaveer de Win is een gelukkig man: die kon ‘ge’ gebruiken zonder in archaismen te vervallen, en bij dat ‘ge’ hoeft de lezer niet te kiezen tussen gemeenzaamheid en deftigheid.
Straat heeft het zich te gemakkelijk gemaakt. Om te beginnen is het N.T. stilistisch geen eenheid: er staan sterk gestileerde geschriften in naast zeer simpel geredigeerde. Maar belangrijker nog is dit: Straat kan niet beweren, dat de ‘maatschappelijke kleine, eenvoudige mensen, voor wie het geschreven is, zonder bezwaar jij en jouden’. Als men het zo zegt, veronderstelt men, dat de sprekers ook niet hadden kunnen jijen en jouen; en dat konden de lezers van het N.T. niet; het is Straat, die de keus maakt, en die keus moet pas bij het vertalen gemaakt worden.
Als ik niet kan jubelen over die keus, ligt dat aan mijn stijlgevoel. De bezwaren van de Stichting tot handhaving van de Statenvertaling deel ik niet. Misschien weet niet ieder, dat die bezwaren niet gelden voor bepaalde groepen, die veel ‘rechtser’ zijn dan de Stichting: in sommige secten op de eilanden is het gebruik om in het gebed te tutoyeren. Daar is het waarschijnlijk een bewust gecultiveerd archaisme.
G.J. de Vries.